Inleiding

Geen zin in niets doen. Ik heb karakter, ik doe wel niets. Ik hoor van vele mensen dat ik geen karakter heb. Ik wil de hele tijd actief zijn, naar de les gaan, naar de wc gaan in plaats van in de dakgoot te pissen, de boel opruimen, en niet alle rotzooi gewoon naar de vuilbak gooien. Maar ik plak vast op mijn stoel. Of aan mijn bed. Het liefst van al mijn bed. Over je problemen moet je praten, zegt men, maar zolang je niet over je problemen heen praat, luistert men niet. Ik mis bijna al mijn lessen, niet omdat ik stoer wil zijn of omdat het regent. Het is de muziek die me tegenhoudt. Muziek over liefde en verdriet, verlangens, plezier, de dood. Kortom, over het leven. Tergend langzaam kruipt de tijd voorbij, onder de stoel, de keuken in, en dan onder de lakens door. Tijd houd je niet tegen, tijd kan je niet verleggen. Ik moet de deur uit, de straat op, naar de les, langs de winkel en op café. Ik moet sporten, studeren en van mijn gat af. Maar dan mis ik de muziek…. Het is niet de stoel, niet mijn bed, en niet de tijd die me tegenhoudt. Ik ben het zelf. Steeds maar uitvluchten zoeken, altijd maar piekeren over ‘wat als’, steeds weer nadenken, maar nooit doen. Ik sta voor de spiegel en kijk dwars door de jongen met zijn vette haren heen, recht in de ogen van mijn ziel. Een blik van verstandhouding. Ik weet dat ik er iets aan zal moeten doen. Morgen. Tevreden luister ik naar de muziek. Goed wetende dat er toch niets aan zal veranderen. ‘Dit is een goed begin’, dacht ik. Meer dan een uur was ik bezig geweest aan deze enkele regels tekst, maar het was de eerste keer dat ik echt tevreden was over een zelf geschreven stukje. Ik zette mij achter mijn schrijftafel, zo zou ik de bureau die al sinds mijn eerste communie onaangeroerd tegen de muur van mijn slaapkamer staat voortaan noemen, en nam een gloednieuw notitieschriftje uit de kast. Er zat zelfs nog een plastiekje rond. Uiterst voorzichtig sloeg ik de eerste bladzijde om. Ik wou zeker geen kreuken of vlekken maken. Nu toch nog niet. Binnenkort zal er gekrabbeld en doorstreept worden dat het een lieve lust is, maar voorlopig houd ik het liever netjes. Ik schreef enkele kernwoorden in het schriftje. Muziek, en bed, en nietsdoen. Ik zou later wel opzoeken of nietsdoen één dan wel twee woorden zijn. Ik draaide de volumeknop van mijn stereoketen maximaal open. Neil Youngs stem en gitaar zweefden in harmonische synchronie doorheen mijn kamer. De persoon zoals ik mezelf zag, spookte door mijn hoofd en die mocht ik zeker niet vergeten. Ten slotte had ik het boekje daarvoor gekocht, om dingen die ik niet mocht vergeten in neer te schrijven. Een databank als inspiratiebron voor later. Ideeën ontstaan en gecreëerd door de loeiende muziek, opgeslagen op de harde schijf van de beats. Later word ik schrijver en de jongen die ik daar en toen zag zal het hoofdpersonage in mijn verhalen worden.Eenentwintig jaar inmiddels. Voluit geschreven. Een beetje raar op een fijne manier. Mijn bruine, krullende haar beweegt op en neer bij elke pas die ik zet en bevat al mijn levenskracht. Ik hoef me niet dagelijks te scheren. Een egaal kindervelletje. Aanbeden door vele meisjes omwille van een begeerlijk lichaam. Mijn ‘sportkotlichaam’, één brok esthetiek. Die term dateert nog uit een ver verleden. Van toen ik nog studeerde aan het sportkot. Mijn vriendinnetjes hadden die benaming gekozen en zijn daar aan blijven vasthouden. Daar had ik geen enkel probleem mee. Ik heb een heel normale jeugd gehad. Als kind voetbalde ik met vriendjes op het pleintje in de buurt of we speelden in het bos. Kampen bouwen in de bomen of een vuurtje stoken. Naarmate ik ouder werd, kwamen daar ook de typische puberale problemen met meisjes bij. Tegenwoordig kan ik mezelf wijs maken dat de meisjes in bosjes aan mijn voeten vallen, maar toen dus nog niet. Ik was nog niet zo mooi en veel te verlegen. Ik durfde zelfs geen brood te vragen bij de bakker, zo verlegen was ik. Laat staan dat ik de meisjes uit mijn klas durfde aan te spreken. De liefde was niet voor mij weggelegd, had ik mezelf wijsgemaakt. Ik zou een leven leiden waarin ik enkel zou kunnen dromen van de inkijk in de decolleté van de omroepster die licht voorover gebogen het volgende programma aankondigde op de televisie. Ik vond dat al heel wat. Die halfnaakte borst spookte maanden en maanden door mijn hoofd. Tot plotsklaps. Het opperste geluk na de eerste kus met het meisje van mijn dromen, gevolgd door een immens verdriet. Ik had nooit gedacht dat het ooit aan mij besteed zou zijn, liefdesverdriet. “ Nooit had ik begrepen hoe mensen zichzelf dood konden maken. Nooit had ik begrepen dat er iets zou kunnen gebeuren dat mensen tot zo een ultieme daad zou leiden. Nu wel. Op een week tijd heb ik zoveel bijgeleerd en zoveel kunnen begrijpen, en hoe meer ik nadenk, hoe meer vragen er komen. Misschien kan ik beter stoppen met denken, maar is stoppen met denken ook niet stoppen met leven? Eigenlijk had ik zelfs nooit begrepen dat mensen echt verliefd konden worden. En nooit had ik begrepen dat liefde, dat elkaar graag zien, zoveel pijn kon doen. Nu wel. Liefde zou iets moois zijn. Dat hadden ‘ze’ mij althans gezegd. Maar ja, wie zijn ‘ze’? Wie dat ‘ze’ is, dat weet ik wel. Wie dat ze is, maar vooral wat ze betekent voor mij. En het zijn niet haar oogjes die haar speciaal maken, niet haar oortjes, niet haar buik of neus of mond, en zelfs niet haar manier van doen. Het is het geheel. Het is gewoon haar ‘haar – zijn’ dat haar zo speciaal maakt. Zeggen hoe graag je iemand ziet is niet gemakkelijk. Een warme nazomeravond, op het moment dat de eerste dauwdruppeltjes verschijnen, lig je in het gras en kijk je naar de sterren. En als je dan de mooiste, de grootste en de felst schitterende ster ontdekt heb dan denk je: dat ben jij voor mij. Iets moois, iets groots en vooral miljarden kilometers ver weg. Een traantje zoekt zich langzaam een weg naar beneden, langs mijn wang en over mijn lippen. Het smaakt zout. Net als de zee. En dat doet me denken aan: ‘als de aarde van papier was en de zee van inkt, zou ik overal schrijven hoe lief ik je vind’. Aan lang vervlogen kinderjaren. Aan tijden dat liefde nog geen pijn kon doen. Nooit had ik gedacht ooit traantjes te laten voor een meisje. Nooit had ik gedacht om ooit echt verliefd te worden. Nooit eerder had ik gedacht aan zelfmoord. Maar toen ik jou ontmoette, konden deze dingen ineens allemaal. Ik kon verliefd worden. Ik kon iemand graag zien en vooral ik kon traantjes laten om een meisje. En zij? Een rilling als ze naar me lacht Nooit eerder had ze aan zelfmoord gedacht.” Dat had ik toen geschreven. In weer zo een meelijwekkende periode van liefdesverdriet. Toen leek het nog iets speciaal. Niets wereldschokkend, maar toch belangrijk genoeg om er iets over te schrijven. Het leek een éénmalige gebeurtenis die enkel mij te beurt zou vallen. Ik was op zoek naar mezelf en nog niet vertrouwd met de dagelijkse teleurstellingen van het leven. Een zoektocht waarvan het einde nog lang niet in zicht is. Ik zoek in holen en spelonken en sta uren voor de spiegel, maar mezelf kom ik slechts zelden tegen. Ik ben een vreemde voor mezelf. De jongen waarvoor je een klein pasje opzij zet op het moment dat hij je pad kruist. Een klein, vriendschappelijk knikje. Of de man die je voorlaat in de rij aan de kassa omdat hij enkel een pakje sigaretten wil. Een beleefde ‘dank je wel’. Ik wil weten wie ik echt ben. Zonder de leugens en verzinsels die ik mezelf keer op keer weer wijsmaak, en waar ik iedere keer opnieuw maar al te graag weer in trap. Ik ben het gedroomde slachtoffer voor het steeds loerende gevaar dat naïviteit is. Natuurlijk dacht ik niet echt aan zelfmoord toen. Zoals zo vaak op die leeftijd had het typische puberale overdrijven de overhand op het rationele genomen. Of misschien was het al een vroege vorm van poëtische romantisering. Een enkele traan dient een hele beek, of beter nog, een rivier, te worden. Een klaterende waterval van zout water waarin iedere vorm van aards leven onmogelijk is. In ieder geval, het hielp toen echt. Bestaat er liefde die geen pijn doet na een tijd? Bestaat er liefde die de huid niet open rijt? Diepe wonden. Zachte zalf. Zo is liefde, Half om half Uiteraard ging mijn leven gewoon verder, dat maakt het leven soms zo moeilijk. Er bestaat geen weg terug. Ik zat weer vol verwachting voor de televisie en ik droomde opnieuw van het aanzicht van de halfnaakte borst die de omroepster speciaal voor mij onze huiskamer binnenbracht. Ze knipoogde naar mij. ‘Tot vanavond in je dromen’, fluisterde ze mij toe. Zo zacht en lieflijk dat enkel ik, haar grote liefde, het horen kon. Doordeweeks ging ik naar school en in de weekends speelde ik voetbal of deed lekker niets. Nietsdoen was één van mijn favoriete bezigheden geworden. Terwijl anderen werkten om wat extra zakgeld te verdienen, verantwoordelijkheidszin aan te leren en volwassen te worden, lag ik wat in de zetel niets te doen. Zo blijf ik wat langer kind, dacht ik. Ik moest inmiddels bijna achttien jaar geworden zijn. Al was ik dan geen probleemkind, ik was aan mijn vierde school toe op dat moment. Een kleuterschool die ik onder invloed van vitabis en bambix volledig op stelten had gezet, een lagere school en twee middelbare scholen. Toen ik naar het zesde jaar ging, zaten we nog maar met zeven in de sportrichting. Vijf jongens en twee meisjes. Een tijd om nooit te vergeten. De sportlessen van de beste leraar die ik ooit gekend heb, de klasuitstapjes, les in de heide of hoe we met de hele klas legaal spijbelden. We waren een hecht groepje geworden. Verenigd tegen het nakende afscheid en de examens die ons in het verschiet lagen. Naarmate ik ouder werd, namen die vrienden steeds meer een belangrijke plaats in mijn leven in. Vrienden van op school, vrienden uit de voetbalclub, vrienden waarmee ik op café ga. Zij pesten me niet. Ze lachen niet met mijn vreemde haar, met mijn schrik voor meisjes en mijn onkunde in de liefde. Ze houden van me om mijn vreemde haar, om mijn schrik voor meisjes en om mijn onkunde in de liefde. Ik hou van hen!

Lees meer »

HOOFDSTUK 1: Melancholie

De aula zat al afgeladen vol op het moment dat ik binnenkwam. Drie minuten te laat, maar ik kon mij dat veroorloven. Het was de eerste les van een nieuw jaar. Van wat een nieuwe start zou moeten worden. Zoals het een echte bisser beaamt, zette ik me helemaal achteraan. Hoog boven de rest uit om mijn positie in de hiërarchische samenleving die een lesgroep tegenwoordig is, kenbaar te maken. Een hiërarchie die enkel in heel uitzonderlijke gevallen gewijzigd kan worden en enkel op een manier dat de samenleving er geen schade van ondervindt. Een kritische blik werpend op mijn nieuwe biotoop, mijn territorium. Rijen eerstejaars die buigen voor mijn wil. Ook ik ben helemaal onderaan moeten beginnen, weerloos slachtoffer voor toenmalige bissers. Ik had het allemaal al een keer meegemaakt. Eén blok ervaring, gehard door sporttesten en examens en bovenal; ik had de examenvragen van het jaar voordien. Ik deel de lakens uit die anderen dienbaar spreiden op mijn bed.

Lees meer »

HOOFDSTUK 2

Ik was de uitverkorene op aarde, zo bleek. ‘Wij zullen je de weg tonen naar het antwoord op al je vragen,’ fluisterde het mooiste elfje me toe terwijl ze zachtjes over de binnenkant van mijn been streelde. Ik werd binnengeleid in een prachtig kasteel, geheel van goud en zilver en met edelstenen bezet. Blauw ijskristal creëerde een bijna hemels licht. Na een doolhof van gangen te hebben doorkruist, kwam ik terecht in een immense zaal met kristallen kroonluchters. Het was een adembenemend samenspel van kleur en licht. God schilderde de aarde hier op haar mooist, en de Ardennen zijn niet meer dan een uitgeschoten veeg van zijn penseel. Ik wist niet waar eerst te kijken. Ik kwam ogen te kort. Op de schilderijen aan de muren stonden de meest mooie meisjes afgebeeld die ik ooit gezien had. Allen hadden zij aan het hoofd gestaan van dit kleine koninkrijkje en nooit zullen zij vergeten worden. Nog dagelijks worden zij aanbeden door hun achter- en achter-achterkleinkinderen. Het duurde enkele minuten eer ik door had dat ik mij niet langer alleen in de kamer bevond. Recht voor me zat de koningin van dat volkje op haar ivoren troon. Haar dochter zat naast haar. Ze was zo mogelijk nog mooier dan al de elfjes en engeltjes die ik daar al gezien had. De plastische voorstelling van liefde, zoals God het had bedoeld. De prinses nam het woord. ‘Onze redder, oh gij, groot en machtig man,’ zo sprak ze mij toe. Haar stem was al even breekbaar als de muren van het ondergrondse kasteel waarin we ons bevonden. Ik bloosde een beetje. ‘Gij zijt onze enige hoop. Al jaren leven wij gebukt onder de terreur van de universiteit. Wij worden genetisch gemanipuleerd opdat wij steeds levensvreugde en gelukzaligheid zouden uitstralen en als wij dan de geschikte leeftijd bereikt hebben, worden wij gedwongen te poseren voor afbeeldingen die ze dan gebruiken om op hun camionetten te schilderen en de mensen een vertekend beeld te geven van de universiteit…’ ‘Bestelwagens,’ verbeterde ik haar. ‘…enkel gij kunt ons helpen.’ Ik meende een zilveren traantje te zien blinken vanuit het hoekje van haar oog. Ik was hier van aangedaan en vroeg het lieflijke prinsesje wat ik voor haar kon doen. ‘Ik moet de liefde bedrijven met een aardse man,’ zo zei ze. ‘Enkel dan kunnen wij bevrijd worden. Na grondige studies blijkt gij de perfecte man te zijn.’Ze kuste me zachtjes in mijn hals. ‘Gij zijt sterk en slim en hebt een begeerlijk lichaam.’ ‘In ruil voor deze daad van naastenliefde krijgt gij van mij dit toverdrankje.’ Het prinsesje toonde me een klein glazen flesje, en vervolgde, ‘geef dit drankje te drinken aan het meisje waar jij van houdt en zij zal voor altijd van jou houden, je liefhebben en minnekozen. Het meisje dat hier van drinkt, zal jouw vrouw worden en samen zullen jullie de mooiste kinderen krijgen en een leven lang gelukkig zijn. Maar denk goed na,’ gaf ze me nog mee,’deze betovering is onomkeerbaar. Éénmaal van deze drank gedronken, zal het liefdesvuur voor eeuwig in dat meisjeshart blijven branden. Het is ondoofbaar. Bezint eer gij begint!’ Het prinsesje ontdeed zich van haar fluwelen slipje. Mijn adem stokte. Haar naakte lichaam leek wel bedekt met bladgoud. Ik streelde haar zijdezachte huid, haar gouden haren. Ze spreidde haar eindeloze elfenbeentjes, de weg naar het antwoord. Er viel geen woord. Ik wist niet dat stilte zo mooi kon zijn. Ik lag naast haar op het bed en keek recht in haar ogen. Lieflijk, zo blauw als de zee en twee keer zo diep. En ook iets wat ik niet kan duiden, maar waar ik wel van hou. Iets wat er altijd is en niemand anders heeft. Het laat mijn hart dat tikje sneller slaan. Dezelfde ogen als die waar ik al honderden keren in had gekeken, maar toen had ze kleren aan. Enkele minuten geleden nog bedekte blauw fluweel haar mooiste lichaamsdelen. Nu niet meer. Haar naakte lichaam moest een speeltuin worden voor mijn gevoelens en verdoken verlangens. Mijn hand rustte op haar buik, de palm net boven haar navel. Het topje van mijn vinger raakte voorzichtig het randje van haar borst. In deze fase van de wedstrijd moeten de niet-klimmers lossen als het peleton de Alpen of de Pyreneeën doorkruist. Wielrenners gaan niet dood. Ze verdwijnen uit het zicht. Minutenlang bleef ik even onbeweeglijk liggen, verdwalend in die blauwe ogen van haar. Een even later werd ik plots wakker door geroep buiten op straat. Ik heb ook nooit eens geluk, bedacht ik mij. Heel de wereld is tegen mij. Net op het moment dat ik op het punt sta om mijn liefde en mijn lichaam te delen met een buitenaards prinsesje, de verpersoonlijking van ultieme schoonheid, word ik gewekt door een stelletje luidruchtige kerels op straat. ‘Hoe durven jullie mij te wekken,’ riep ik vanuit het raam, ‘net nu ik op het punt stond jullie te bevrijden van het juk van de universiteit, het dreigende zwaard boven jullie hoofden. Stelletje ondankbare egoïsten. Net nu ik het kleine, gouden prinsesje wou laten delen in mijn geluk en liefde verstoren jullie dit prille moment van éénwording.’ De jongens lachten. In juli zou dit wel eens anders kunnen zijn glimlachte ik en sloot het raam. Langzaam liet ik me weer op mijn bed zakken en sloot mijn ogen. Ik probeerde me te concentreren op het mooie prinsesje, ik had immers nog een taak te vervullen, maar hoe hard ik ook probeerde, het lukte mij niet meer om dezelfde mooie droom te dromen. In een laatste poging draaide ik me op mijn andere zij toen ik iets hards voelde aan mijn been. Ik keek onder de lakens en vond een klein glazen flesje, niet groter dan een vingerhoedje. Ik loop wat sneller. Slalommend tracht ik de steeds dikker wordende regendruppels te ontwijken. Hopeloos. Het regent nu al enkele uren en ik geraak stilaan doorweekt. De weg naar het station is bedekt met een dun laagje water dat door een opening in mijn versleten schoenen naar binnen loopt. Wat zal ik blij zijn als ik terug op mijn kot ben en droge kleren zal kunnen aantrekken. Het is nog vroeg echter en ik heb nog een hele dag te gaan. De waterdruppels breken het licht van de koplampen van de voorbijrijdende bussen. Lijn 333, mijn bus. Van thuis naar het sportkot en terug. Elke dag. De ruitenwissers van de bus wissen mijn verleden weg. Mijn persoonlijke geschiedenis rijdt me voorbij op vier wielen, maar geen blik van herkenning is mij gegund. Geen tijd voor melancholie, ik moet verder, de draad weer oppakken, mijn trein halen. Het perron staat vol wachtende pendelaars. Geen enkel blij gezicht. Dagelijks nemen zij de trein naar school of naar hun werk. Elke dag dezelfde rit. Elke dag een kopie van de voorgaande. Een eindeloze, vicieuze cirkel. Met tientallen, dicht bij elkaar gepakt. Ieder met zijn eigen boek, zijn eigen muziek, zijn eigen problemen. Elk een eigen verhaal. En ik ben één van hen. - ‘Excuseer, mijnheer. Zou ik alsjeblief op uw plaats mogen zitten?’ Een dikke vrouw staat voor me. Ik doe alsof ik haar niet zie en negeer haar vraag. Ik schatte haar een jaar of vijfentwintig, maar ik kon er ook helemaal naast zitten. Het is geen sinecure om de leeftijd van zulk een corpulent vrouwmens juist in te schatten. Het vet camoufleert leeftijdsrimpels en creëert nieuwe, onbeduidende texturen in de huid. Een kat zou er haar jongen in kwijt geraken. Het kon bijna niet anders of ik had hier te maken met een Debby of een Nancy. Zonder mijn antwoord af te wachten had de vrouw zich al laten neervallen in de zetel over me, iets wat ze deed met de elegantie van een zwanger nijlpaard. - ‘Hallo, mijn naam is Brita.’ Ook dat had gekund. Ik zuchtte eens diep en probeerde haar uit mijn gezichtsveld te houden. Kwabben mensenvlees en vet hingen aan weerszijden van haar mollige lichaam, en bewogen synchroon op en neer bij iedere beweging die ze maakte, waarbij ze ook nog eens luidruchtig achter lucht hapte. Ik vond dat niet erg. Dat mag met een naam als Brita. Met die naam kan je niet slank zijn. Het is een beetje als je kind Debby, of Nancy, of Cindy noemen,maar toch de stiekeme hoop koesteren dat er iets van haar terecht zal komen. De meest naïeve vader durft zelfs luidop van een ASO diploma dromen. Deze kinderen hebben een gedetermineerd leven voor zich. Een leven waarin ‘lang en gelukkig’ enkel in sprookjes bestaat. Hun noodlot is getekend op het stadhuis met een ‘y’ achteraan hun naam. Ik zet mij recht en ga elders zitten. Het station ademt een kilte uit die je normaal enkel op kerkhoven verwacht. Alle stations. De flikkerende TL-verlichting en de vergeelde tegeltjes aan de muren doen meer denken aan de refter van een middelbare school, of een internaat, of weeshuis dan aan het zenuwcentrum van de dagelijkse economie. De trein moet je ’s nachts nemen. Het is ijzig stil op de perrons. Je kan het ijzer van de sporen horen kraken onder invloed van de schommelende temperaturen, een eenvoudig fysisch verschijnsel dat bijna spookachtig aandoet. De sfeer die er heerst balanceert tussen angst voor het onbekende en ultiem genot. De enkele mensen die je ziet, leiden een heel ander leven. Stress bestaat niet in de donkerste uren van de nacht. Je kan onvermoeibaar door de raampjes turen, maar het enige wat je kan zien ben je zelf. Een zelfportret weerspiegelt in het schemerduister van de verlaten trein. Je bent je eigen metgezel, maar weigert kennis te maken met een man die niets beters te doen heeft dan te staren door de geblindeerde ruiten van de laatste trein. Verscholen in mijn boek tracht ik de blikken van mijn medepassagiers te ontwijken. Stel dat ze mij aanspreken. Wat dan? Dat ze mij overstelpen met hun problemen en dat ze een luisterend oor van mij verwachten. Wat als ik hen daadwerkelijk kan helpen? Gratis. Dat ik niet meer hoef te doen dan te doen alsof ik naar hen luister, soms een instemmend knikje geven en verder niets. Wat als ik geen tijd meer heb om weg te dromen over wereldvrede en prinsesjes? Muziek in mijn oren, mijn ogen in mijn boek. Sinds enkele weken lees ik echte boeken van echte schrijvers. Dat moet voor school. Ik lees anders dan de meeste mensen. Ik lees naast het verhaal. Het verzonnen levensverhaal van twee niet bestaande mensen houdt mij niet bezig. Misschien ook daardoor dat ik een afkeer voor film en cinema heb ontwikkeld. Mijn ogen speuren onvermoeibaar de bladspiegel af. De arendsblik van een bruine beer die geconcentreerd over het rimpelloze wateroppervlak tuurt, klaar voor die ene finale slag met zijn klauw. Moordwapen. Eén uithaal en een vissenlevensverhaal is ten einde. Ik lees en herlees. Laat mijn blik onbezonnen over de gerecycleerde bladen glijden. Mijn ogen zijn krampachtig op zoek naar een literair orgasme. Een origineel gekozen bijvoeglijk naamwoord, of een zeldzame –dt combinatie. Een woord met zowel een ‘x’ als een ‘y’. ‘Xylofoon’ is er zo eentje. Magie. Ik wil helemaal geen boeken lezen echter, ik wil ze zelf schrijven. Letter voor letter wil ik op papier zetten, woord na woord. Heuse zinnen maken met af en toe een paradox. Met herhalingen en vraagzinnen. Mijn trouwe publiek blijven verrassen met origineel gekozen bijvoeglijke naamwoorden. Ik wil spelen met hoofdletters en leestekens. Verplichte literatuur voor de schoolgaande jeugd van morgen. Steeds in de weer bij de schemering van dansend kaarslicht. Een ganzenveer die gracieus over het vergeelde papier schrijdt en slechts een spoor van poëzie achterlaat. Heroplevende romantiek. Signeren op de boekenbeurs, het walhalla voor iedereen die van literatuur houdt. En als het ook nog even kan de Nobelprijs voor de literatuur winnen. Maar dan moet ik betere boeken schrijven, zoals Hugo Claus dat kan, en Dimitri Verhulst; -‘Vertel eens iets over je moeder!’ Ik zweeg - ‘Zijn moeder is een hoer, madam.’ - ‘Ik vraag het aan de jongen, niet aan u!’ - ‘Mijn moeder is een hoer, mevrouw.’ Deze passage was doorslaggevend om hem de gouden uil toe te kennen, zo vond de jury. Wie een gouden uil kan winnen, mag ook dromen van de Nobelprijs. En als die van de literatuur niet lukt, omdat er steeds wel ergens een vergeten Russisch schrijver ronddwaalt, is er nog steeds die voor de vrede. Schrijven is een ondergewaardeerde weldaad. Het brengt de mensen dichter bij elkaar of geeft hen op z ’n minst dat idee, een vals gevoel van geborgenheid. Literatuur is één van de stenen die je kan gebruiken om hoger te klimmen. Het is de hoogste vorm van communicatie. Literatuur is de gedachte van iemand die helemaal alleen is terwijl hij ze formuleert, gericht aan iemand die ook helemaal alleen is terwijl hij ze leest: twee keer opperste concentratie. Iedereen kan schrijven nu en de verschillende lagen van de bevolking kunnen onomwonden met elkaar communiceren en elkanders leefwereld aftasten en ontdekken. De tijd dat alleen leraars en aristocraten schreven is, gelukkig, voorgoed voorbij. Hugo Claus is dood intussen, ik leef. Statistisch zijn mijn kansen alweer gestegen. “Maarten, attends”. Ik haat het wanneer mijn naam wordt uitgesproken met dat vreselijke Franse accent. “Wanneer ga je eindelijk eens opletten en de les volgen. Dromen kan je evengoed thuis doen”. Mijn twijfels wakkeren weer aan. Vragen steken de kop op. Hoe kan ik dit ooit volhouden? Elke dag, elk uur op deze school is een verschrikking. Elk belsignaal een opluchting, een bevrijding. Nog maar drie jaar te gaan. Ik tel de minuten. Dodelijk, maar doenbaar. Ik zit op school in Brussel. Mijn eerste jaar in de talenopleiding. De gedachte dat ik over enkele jaren een gevierd schrijver zal zijn, en ieder jaar een nieuw boek zal uitbrengen sleurt me doorheen de dagen. Verslaat de tikkende secondewijzer die steeds trager lijkt te slaan. De conclusie is getrokken, maar ik wil hem niet aanvaarden. Durf hem niet te aanvaarden. ‘Dat is toch helemaal je ding niet’, had mijn moeder me nog gezegd. ‘Je bent nooit goed geweest in vreemde talen. Je haatte die lessen. En dan zou je er nu vrijwillig voor kiezen? Denk er toch nog maar eens over na.’ Ze heeft nooit in mij geloofd denk ik. Toch niet op gebied van school. Ik had het ook zelf moeten weten. Schrijven leer je op school, maar voor schrijver studeer je niet. Dat word je niet. Je bent het of je bent het niet. Het is een roeping, zoals Jezus er ook een had. Hij aanvaardde deze. Gaf zijn leven voor alle mensen en stierf een eenzame dood aan het kruis. Verankerd aan zijn eigen geloof. Ik aanvaard niets. Negeer alles. Ik geloof ook niets. Zeker niet in mezelf. Ik leef mijn eigen, domme leven. Ik laat me leiden door die andere ik. De ik die gekluisterd leeft aan zijn bed. Die zijn muziek niet kan achterlaten. Een ik waarvan ik niet kan scheiden. Waar ik van hou en die ik haat. November is voorbij. De laatste feestjes zijn goed verlopen. Buiten is het nog warm en de zon schijnt nog steeds maar Kerstmis is niet veraf meer. De examens naderen met rasse schreden, terwijl die cursussen daar even onaangeroerd blijven liggen. Het is de laatste kans die ik krijg. De laatste kans op een diploma. De laatste kans om niet te eindigen met een mislukking als voorbode voor de rest van mijn bestaan. Een zoveelste kans op liefde en geluk die ik in de schoot geworpen krijg door mijn liefhebbende moeder. Een moeder die haar zoon recht de afgrond ziet inlopen. Van alle kanten roepen mensen dat ik terug moet, maar mijn lichaam lijkt wel verlamd. Ik wil het niet, maar het gebeurt. Die boeken blijven daar liggen terwijl ik schrijf over hoe het niet moet. Een gemiste strafschop voor de ogen van een tot in de nok gevuld stadion, maar het laat me koud. Ik berust in een toekomst die niet bestaat. Opstaan tegen de middag en vervolgens wat huishoudelijke taken vervullen. Ik kan strijken en wassen en aardappelen schillen en koken. Ervoor zorgen dat het eten op tafel staat wanneer vrouwlief thuiskomt van haar werk. Ik zal voor haar zorgen, zoals mijn moeder voor mij heeft gezorgd. Dan kijken we samen gezellig tv in elkanders armen en als zij dan is gaan slapen, zet ik me achter mijn bureau en begin aan alweer een nieuwe bestseller. Een zoveelste op rij. En ik heb een zoon van een jaar of drie. Halflang haar. Blond. Samen kijken wij naar Ketnet en Mega Mindy, en in de zomer spelen we in de tuin, voetbal en verstoppertje, en ik help hem bij het maken van zijn huiswerk als hij groter wordt, of ga met plezier tegen zijn juffrouw zeggen dat onze hond het opgegeten heeft. Mijn toekomstbeeld speelt zich dagelijks enkele keren af. Als een film voor mijn ogen, maar niets dat er op wijst dat het ook daadwerkelijk zo zal lopen.

Lees meer »

HOOFDSTUK 3: Sneeuw

Telefoon! Ik wacht enkele seconden alvorens op te nemen en geniet van de vrolijke tonen die mijn kot in een vreugdesfeer dompelen. Spel van geluid en licht. Herinneringen aan zwoele avonden in de ‘Reflex’ en ‘La Rocca’, discotheken waar ik nooit kom. Een moment van feest voor mij alleen. ‘Hallo, met Maarten’, beantwoord ik de oproep. Dat laatste enkel uit beleefdheid en omdat het me vroeger zo aangeleerd is. De persoon aan de andere kant van de lijn moet, in een diep moment van eenzaamheid, gedacht hebben, laat ik Maarten eens opbellen. Die jongen met zijn zoetgevoicede, warme stem. Die streling voor het oog. Vervolgens moet de persoon in kwestie het telefoonboek gepakt hebben en mijn nummer hebben opgezocht om dat dan heel nauwkeurig over te toetsen. Waarschijnlijk drie keer nagekeken op eventuele fouten. Het moest dus wel ‘met Maarten’ zijn. ‘Dag Maarten, het is met Jasmien. Ik zit hier zo alleen en ik dacht, ik bel Maarten eens. Die streling voor het oog. Die jongen met zijn zoetgevoicede, warme stem'. Dat is het effect dat mijn stem op meisjes heeft. Hebt gij geen goesting om naar hier te komen en samen met de andere meisjes de bloemetjes buiten te zetten? In Villa Ernesto een cocktail drinken en ook een danspasje wagen op het ritme van Latijns-Amerikaanse flamengo gitaren.’ Ik aarzelde geen moment. Dit was een kans op liefde en geluk die ik niet aan mij mocht laten voorbijgaan. Ik nam nog snel een extra trui en vatte mijn wandeltocht aan. Het was donker buiten. De enige straatlantaarn knipperde met een zwak, oranje licht. Die zal het ook niet lang meer uithouden. Heel alleen liep ik over straat in de richting van de Vismarkt. Verzonken in gedachten. Vreemd, dacht ik. Twee jaar geleden heb ik die meisjes leren kennen in een ver land en toch zijn we steeds contact blijven houden. Er is daar en toen een band ontstaan die eeuwig zal blijven duren. Een band die landsgrenzen heeft overschreden en het toeval ertoe dwong ons samen te brengen. Ik zou ze geen dag meer kunnen missen en altijd van ze blijven houden. Hun lach is de mooiste lach, en hun tranen zijn de mooiste tranen die ik ooit heb gezien. Het zuiverste zilver als afkomstig uit de fontein waarin engeltjes hun haar wassen om het die typische zilveren glans te geven. Staveros, toenmalig klasgenoot en vriend, in de eerste plaats vriend, vroeg me of ik geen zin had om mee te gaan snowboarden. Ik twijfelde, maar mijn bedenktijd was kort. ‘Over de sneeuw glijden op een houten plank. Uw haren in de wind en alle zorgen vergeten. Koning van de hele wereld zijn. Een halte op uw eeuwige zoektocht naar liefde en geluk.’ Dat laatste overtuigde mij. Het werd een nooit te vergeten belevenis. Een streling en oefening voor mijn zintuigen. Geuren en kleuren en meisjes waarvan ik het bestaan niet kon vermoeden en die me smeekten hier te blijven wonen. Een witte schittering. Een landschap bedekt met engelenhaar. Hier was wit nog écht wit en stilte nog echte stilte. Doordat ik als enige jongen van onze groep nog geen ervaring had, kwam ik in een groep met enkel meisjes terecht. Meisjes op een snowboard. Mijn snowboardsletjes. Lise, Jasmien, Hemilie. Sletjes moet je vooral niet te letterlijk nemen, snowboard ook niet. Mooi, mooier, mooist in een steeds wijzigende volgorde die verder van geen belang is. Het maakt mij persoonlijk ook niets uit. Ik ben niet kieskeurig. Nu ja, misschien zeg ik dit ook maar om de goede vrede te bewaren en misschien heb ik zo toch wel mijn favorietje. Het favoritiseren van een individu is een typisch menselijke eigenschap die zijn weerga voornamelijk in de sport vindt. Een favoriete voetbalploeg, een sportidool. Ook liefde is sport. Liefde is winnen. Verliefdheid is verliezen. Jezelf verliezen in het blinde verlangen naar een ander. Je laten leiden door gevoelens waarover je de controle dreigt te verliezen of al verloren hebt. Natuurlijk heb ik zo mijn favoriete meisje tussen de drie. Vanaf dag één al, denk ik. Mijn verstand heeft het nog nooit gehaald van mijn gevoel voor mooie meisjes met donkere haren en blauwe ogen en zal dat ook nu niet doen. Zijdezachte haren, een lichaam als met bladgoud bedekt. Een levend engeltje. De mooiste ogen. Het liefste gezichtje. Een natuurlijke uitstraling waarvoor sommige modellen honderden euro’s zouden neertellen. Ze straalt al wat schoonheid is uit. Mijn snowboardsletjes. Waardevolle dingetjes. Terwijl ik dit schrijf, stijgt een gevoel van weemoed op. Weemoed die ik normaal enkel voel op koude winterdagen wanneer de eerste vlokjes de aarde bedekken onder een maagdelijk witte laag dons. Dan sta ik uren voor het raam en droom over een sneeuwtapijt. Samen met mijn snowboardmeisjes rol ik door de eerste sneeuw. Een ode aan de lichamelijkheid en het verlangen. Een echte liefde brandt diep in onze harten en de kou heeft geen enkele vat op onze halfnaakte lichamen. Ik voel me net zo een vlokje. Je maakt me warm en ik smelt weg. En jij voelt slechts de kou. MAAR Ben ik nu echt weg? Of zit ik nu in jou? Ik weet nog goed hoe we besloten hadden om enkele weken na de snowboardvakantie die meisjes weer op te zoeken. Het was een hele onderneming in het licht van de eeuwige zoektocht naar liefde en geluk. Om geen enkele herinnering verloren te laten gaan, had ik daar toen een verslag van geschreven. Zoals we dat vroeger van de meester ook steeds moesten doen als we met school ergens naartoe waren geweest. Naar de suikerfabriek of de steenkoolmijnen. De Ardennen daar zijn we ook vaak naartoe geweest. Een ontwikkelingsgebied dicht bij huis. Een plaats waar de tijd is blijven stilstaan en waar de welvaart en het internet nog niet de bovenhand op de natuur en het geluk genomen hebben. Je kan er nog in de rivieren zwemmen en in de bossen leven nog échte dieren zoals herten en wilde zwijnen. Tegenwoordig gaan schoolkinderen naar Barcelona in Spanje, of ze gaan op snowboardvakantie, maar wij gingen ieder jaar naar die vergeten Ardennen, waar de natuur nog onze aller moeder is en niet onze slavin. Het verslag dat ik toen geschreven had, was minstens een tien op tien waard. Zo mogelijk misschien nog meer. Uitstekende zinsconstructies en origineel gekozen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Later wil ik schrijver worden. Dat had ik me toen voorgenomen. De uitgeverijen zullen in de rij staan om de kortverhalen over mezelf en mijn vrienden te publiceren als ik maar hard genoeg mijn best doe. Als ik blijf proberen en in mezelf ga geloven. Ouders lezen hun kinderen voor het slapengaan voor uit mijn werk. Met de paplepel ingegoten cultuur. Honderden kinderen over heel Vlaanderen zullen dromen van de dolle avonturen die ik dag in, dag uit beleef. Spannende, eenzame tochten op de trein, op weg naar een onbekende bestemming. Balancerend op het randje van onze wereldbol. Over geheime romances met mijn snowboardsletjes. Mooie, begeerlijke meisjes met lichamen als met bladgoud bedekt. Ik zal gevierd en aanbeden worden. Op schoolpleinen zal Maartentje gespeeld worden. En seks. Ik moet seks in mijn boeken steken. De mensen lezen dat graag, de liefde tussen een man en een vrouw. Dan komen de tranen in hun ogen te staan en fantaseren ze over jonge, blonde vrouwen met ontblote borsten in het aanschijn van de maan, terwijl ze de hand aan zichzelf slaan. Een ogenblik lang lijkt het of al het geluk van de wereld zich gecentreerd heeft en daar voor hen, op dat ene moment tot uiting komt. Hedonia is het hoogste doel. Als een duivel uit een doosje, haast onmiddellijk gevolgd door de teleurstelling dat ze weer niet hebben kunnen verzaken aan het lichamelijke en het verlangen. Een daad die ze angstvallig verborgen zullen houden voor hun ouders en familie. Let wel, licht erotiserende, iets aan de verbeelding overlatende erotiek. Naakte lichamen die zich in elkaar verstrengelen en samen één worden en meisjes die elkaar strelen en liefhebben, geen porno. Porno creëert een déjà-vu gevoel bij de mensen en laat geen enkele ruimte voor persoonlijke inleving. Het is altijd hetzelfde. Het gaat vervelen na verloop van tijd. Vrouwen doen zich jonger voor dan ze zijn, maar hun ‘rekbaarheid’ verraadt het aantal anciënniteitsjaren in deze sector. Als voorgeprogrammeerde, geconditioneerde machines nemen zij een roede amandeldiep tussen hun felrood gestifte lippen alvorens zij zich over diezelfde roede laten zakken en ingestudeerde kreetjes het goedkope huiskamerdecor insturen. Sappen lopen van het ene in het andere lichaam terwijl een regisseur zijn cameraman toeroept dit alles in close-up vast te leggen. Op hun gezichten valt dezelfde werkmoeheid af te lezen als die bij een Waalse spoorwegarbeider, maar ze hebben een kind dat de nodige zorgen vraagt en op school vertelt dat mama filmster is. De porno op televisie en internet geeft de mensen een vertekend beeld, alsof seks enkel bestaat voor mooie mensen, met dure kleren en schoenen met de hoogste hakken, iets wat ik al te graag zou willen geloven, maar in de winkel en op straat kom ik enkel dikke vrouwen met plastiek zakjes en regenjassen tegen. Dan droom ik van een betere wereld waar al die liefde en al dat geluk ook is weggelegd voor hen, en waar naakte filmsterren ‘ik hou van u’ fluisteren in het oor van hun tegenspeler. Gewoon uit liefde. Avontuur en plezier voor de jongeren en seks voor de ouderen. In wezen is het simpel. Of ze dat dan goede boeken moeten vinden of niet, daar laat ik de mensen vrij in. Wij leven in een land waar het hebben van een eigen mening een bestaansrecht is en ik ga daar niets aan veranderen. Ik dwing de mensen niet om bijvoorbeeld naar de stembus te trekken om daar op electorale wijze te bepalen of mijn boek goed dan wel rommel is. Dat zou nogal moeilijk zijn. Bij ieder nieuw boek dat er verschijnt, zullen wij dan ons potlood moeten scherpen en een bolletje kleuren bij ofwel goed, ofwel slecht. Meerdere keuzes zijn er niet. En het zal niet enkel bij schrijvers blijven. Ook de muzikanten zullen volgen, zodat wij ook op zondagnamiddag zullen moeten gaan stemmen. De boeken in de voormiddag, cd’s in de namiddag. Uiteindelijk zullen wij geen tijd meer hebben om nog te lezen of om naar muziek te luisteren, de nieuwe van Laura Lynn, om maar iets te noemen. Al zou de ultratop er pakken beter uitzien. Als na zo een stemronde de ongeldige stemmen eruit zijn gehaald, kan het tellen beginnen. Je zal het altijd zien: waar gestemd kan worden, wordt er ongeldig gestemd. 85% of meer zou de Nobelprijs voor de literatuur betekenen. Geen gedoe meer met subjectieve of omgekochte juryleden en dergelijke. Het publiek kiest zelf zijn literaire helden. Bij minder dan 40% moet de schrijver een andere job gaan zoeken. Zo geraakt de markt niet verzadigd en krijgt ieder jong talent een eerlijke kans op liefde en geluk en onmetelijk veel succes bij het andere geslacht. Op die manier zouden we vele onnodige discussies kunnen vermijden. Er kan een lijst opgesteld worden waaruit je dan kan kiezen. Links de goede boeken, rechts de slechte en er is geen enkele ruimte voor discussie meer aangezien de mensen democratisch hebben gestemd. Bij twijfel kan je steeds even een kijkje nemen in het wetboek waar dat alles nog eens grondwettelijk staat vastgelegd. Soms moeten wij het onszelf eens gewoon gemakkelijk durven maken. Ik moest iets schrijven waaruit blijkt dat ik toch meer in mijn mars heb dan de gemiddelde twintigjarige jongen. Een verslag over een reis, of uitstap dat gaat nog wel. Ik vind dat relatief gemakkelijk. Ook op school vroeger heb ik daar nooit problemen mee gehad. Als wij met de klas ergens naartoe gingen, lette ik nooit goed op. In mijn hoofd was ik al begonnen aan het obligate opstel dat er zou komen. Het leven biedt weinig zekerheden, maar dat was er één van. Ik verzon de mooiste metaforen en schreef in mijn dromen lijnen vol met allemaal zelfbedachte bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, en de gids ondertussen maar uitleg verschaffen over stalagmieten en stalactieten. Als de meester dan later de verbeterde exemplaren teruggaf, haalde ik altijd maar net de helft van de punten. Dat komt doordat ik de uitleg van die gids nooit helemaal goed begrepen had, en ik dan maar een verhaal verzon, zo denk ik. Ik schreef over mietjes die het niet aandurfden de grotten in te gaan omdat zij schrik hadden van de tieten die daar zomaar open en bloot in al hun weelde, hoerig, voor het grijpen lagen. Ik vond dat grappig toen. 

Lees meer »

HOOFDSTUK 4: Columns

We zijn nu jaren later, schrijven doe ik nog steeds en ook mijn denken geschiedt nog meer uit metaforen dan uit zuiver realisme. Ik wil schrijver worden, en gebruik mijn onverschillige, nonchalante kijk op het leven als het ideale excuus voor al de dingen die ik liever niet wil doen. Of omgekeerd, doe ik de dingen die ik graag wil doen in het teken van een onbestaande carrière als schrijver. Ik zit uren op café, drink sloten koffie en spuit heroïne in mijn bloed. Dat mag. Als schrijver moet je er doorleefd uitzien. Een leven van alcohol en drugs en financiële onzekerheid moet van je gelaat af te lezen zijn, wil je enigszins geloofwaardig overkomen. Snotjongens van eenentwintig kunnen geen schrijver zijn. Ik moet dringend iets nieuws op papier zetten, wil ik de wereld en mezelf blijven wijsmaken dat ik goed bezig ben en ooit een echt schrijver van volwaardige boeken kan worden. Mijn notitieboekje biedt geen uitweg. Drie woorden op de eerste bladzijde, meer staat er niet. Muziek en bed en nietsdoen. Een vraagteken achter die laatste. Ik moet nog eens opzoeken of het nu één dan wel twee woorden zijn. Ik was weer eens opgestaan met barstende koppijn. Mijn inspiratiebron droogt langzaam uit. Ergens had ik eens gelezen dat muzikanten en schilders en andere creatieve breinen, hun inspiratie buiten gingen zoeken. Het leek mij niet meer dan logisch dat mensen die gezegend zijn met een bovennatuurlijke gave, deze ook geregeld up to date dienen te houden en ik kon me geen plaats indenken die daarvoor meer geschikt zou zijn dan de pure natuur, onze aller moeder. Ik moest mijn gat af, de straat op! Ik liep door een straat zoals die enkel bestaan in Engelse industriesteden als Liverpool en Manchester. Fabriekshuisjes. Gefilmd in zwart en wit om extra nadruk te leggen op de tristesse en het verdriet die hier schuil gaan achter elke deur en onmiskenbaar deel uitmaken van het decor. Aan de gevels van de muren, zwartgeblakerd van het roet en stof, hangen afgebroken regenpijpen waaruit druppels stinkend regenwater op de straatstenen pletsen. Het regent hier opmerkelijk vaker dan op eender welke andere plaats. Tegen de muren en in hoeken liggen stapels lege dozen en vuilzakken. Ratten schieten schichtig weg wanneer je naderbij komt, maar ze komen terug eenmaal je je rug keert. Voor hen is dit het paradijs. De mensen die hier wonen zijn de ratten van onze samenleving. Ze bengelen ergens onderaan de sociale ladder. Gehaat en gemeden door velen, overlevend op overschotten. Een man staat in de deuropening van zijn huis. Onverstoorbaar. Hij lijkt wel vastgeroest. Stilstaan in de deuropening en kijken naar hoeveel slechter de buren het hebben en dromen van een toekomst die niet bestaat is de enige hobby van de arme stakkers die in deze straatjes wonen en leven. Er zijn een duizendtal van die straatjes in ons land. Ik haastte me weg uit deze omgeving en wandelde in de richting van het park. Baatte het niet dan had ik toch mijn best gedaan. Iedereen heeft recht op een slechte dag. De schrijfster van de verhalen over Harry Potter zal ook niet alle dagen een nieuw boek schrijven, of steeds met andere plotwendingen in haar hoofd zitten. Op die manier zijn wij gelijken, bedacht ik mij. Mijn kans om rijk en beroemd te worden is nog niet voorbij. Wat dacht zij wel, met haar kinderachtige tovenaarsverhalen. Met haar vliegende bezemstelen en bezwerende formules. Haar kostscholen waar jongens in de fleur van hun pubertijd zij aan zij dienen te slapen met hun handen boven de dekens. Haar geschreven pleidooi voor het invoeren van de vrije homoseksuele liefde, terug naar het Oude Griekenland waar ook iedere welgestelde man een eigen mannelijke liefdeshoer ter zijner beschikking had! Ik zette me neer op een bankje. In het gehele park was er niets of niemand te zien. Een paar bomen, gras, een vijver met groen water waarin zelfs de enkele eenden niet willen zwemmen. Hoe kan ik hier in godsnaam inspiratie vinden? Kon de natuur mij nooit eens goedgezind zijn? Tot… Het toeval lacht mij toe, maar vooral uit. Aan de horizon staat een klein mannetje van steen. Het staat hier al jaren, maar nog nooit was het mij opgevallen. Flitsen van literaire genialiteit schieten door mijn hersenpan. Ik negeer de ideeën over een tovenaarsschool en sporten als zwerkbal en begin te schrijven; COLUMN: TUINKABOUTER « Dag, en tot gauw », fluisterde ik hem nog toe alvorens hij weer vertrok. Hij zei niets. Langzaam slenterde hij in de richting van de grote eik. Verder dan daar kan ik niet zien. Jaar na jaar ontneemt de steeds dikker wordende stam mijn zicht op wat ik de wereld noem. Mijn leefwereld wordt begrensd door een eik enerzijds en doornige struiken en planten anderzijds. Misschien komt hij straks alweer terug. Of morgen. Misschien nooit meer. Soms zie ik hem twee keer per dag en dan weer enkele dagen of weken niet, maar steeds weer brengt hij hetzelfde verhaal. Ik ben de enige die naar hem luistert en die hem begrijpt, zegt hij. Ik loop niet weg en ik lach niet met wat hij mij vertelt. Ik ken niet eens zijn naam, maar dat geeft niet. Ik heb zelf ook geen naam, denk ik. Jaren geleden ben ik hier neergezet door een oude vrouw en al die tijd ben ik onaangeroerd blijven staan. Ik heb de oude eik zien groeien. Mijn wereld, iedere dag een beetje kleiner. Dagelijks passeren hier wel enkele wandelaars, maar het gesnuffel of een geheven poot van een hond achterwege gelaten, is er niemand die ooit naar me heeft omgekeken. Als ik al een naam had, is die nu vergeten. Vergaan samen met de verf. Inwerkende natuurkrachten hebben de kleur van mijn vestje en broek doen vervagen. Er zit een barst in mijn lijf, van aan mijn muts, over mijn linkerschouder tot helemaal beneden. Mijn voeten zitten al jaren verstopt onder een laagje rottende bladeren. Er groeit mos op mijn rug en mijn buik. Ik ben blij als de jongen langskomt. Of ik denk dat het blijdschap is. Gevoelens zijn mij vreemd. Moest ik gevoelens kunnen hebben, ik zou een warmte voelen opstijgen elke keer als ik de jongen van achter de eik zie komen. Ik schat hem een jaar of zeventien. Jonger kan ook. Ouder ook eigenlijk. Ik sta al te lang in de regen en de vrieskou om nog helder te kunnen denken. Ik ben hol vanbinnen. Uitgehold door mijn maker, en door mijn verleden in de vergetelheid. “Elke keer ik haar zie, begint mijn hart sneller te slaan. Ik wil zeggen dat ik haar graag zie, en dat ik van haar hou, maar verder dan een stammelende ‘hallo’ kom ik nooit. Dat is voor mij al moeilijk genoeg. Hormonen zweven in willekeurige orde doorheen mijn maag en maken dat ik niet kan zeggen wat ik al zo lang moet zeggen. Natuurwetten dienen het hoofd te buigen. Mijn lichaam is de kerncentrale van het grootste chemische onevenwicht sinds Tsjernobil. Atomen en neutronen worden gedreven en aangewakkerd door haar aanwezigheid. En haar lach. En haar haar en haar ogen. Misschien vertel ik haar ooit wel eens wat ik voel. Misschien praat ik wel eens met haar in plaats van met jou, een kabouter vanachter in het park tussen doornige struiken.” Ik ben van steen, ik kan hem niet uitlachen. Een begrijpende blik gebeiteld in rode steen. Dag na dag aanhoor ik de jongen zijn woorden. Soms weent hij, soms klinkt hij verbitterd, maar meestal bemerk ik de teleurstelling in zijn krakende jongensstem. Hij krijgt de baard in de keel. Een teleurstelling in de wereld en de mensen om hem heen. Klasgenoten die met hem lachen. Wat zou hij in hemelsnaam iets beginnen met het mooiste meisje van de school? Maar vooral de teleurstelling in zichzelf. Zijn steeds wederkerende falen. ‘Hallo’, en niets meer. Ik begon er in te komen... COLUMN: KNELPUNTBEROEPEN Hij lag nu al enkele uren onbeweeglijk verscholen achter 4x4 terreinwagens en verkeersborden. Zijn hoofd deed pijn van de opperste concentratie waarin hij verkeerde en zijn gat jeukte, maar hij mocht zijn aandacht geen seconde laten verslappen. Niet nu. Dat ene moment kon ieder ogenblik daar zijn. Eén seconde, één slag en zijn slachtoffer is volkomen weerloos. Zijn spieren staan strak en de zenuwen gespannen op het moment dat de 4x4 waarachter onze held zich uren geleden in een hinderlaag had gelegd langzaam wegrijdt. De vooruitgang is eenieders vriend, maar niet de zijne. Dit zijn het soort anekdotes die zijn leven typeren. Alweer een tegenslag. Vroeger stond hij aan de top van het roverswereldje en kreeg hij dat wat hij maar verlangde. Hij boezemde angst in bij de mensen en dwong respect af van jongere leerling rovers. Tijdens de hoogdagen van zijn heerschappij wilden de vrouwen door niemand anders nog verkracht worden. Zelfs niet door hun eigen mannen, iets wat heel wat betekende toen. Onze held is oud geworden. Er is een onoverbrugbare generatiekloof geslagen. Als authentiek struikrover heeft hij het steeds moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen. Het is een hondenstiel geworden. Een knelpuntberoep. Ook het romantische aspect is doorheen de jaren verdwenen. Uitgeholde wegen en donkere bospaadjes verdwijnen uit het straatbeeld en waar ze nog bestaan, woont geen mens de moeite waard te overvallen. De nieuwe generatie rovers volgt hun slachtoffers via GPS en satellietverbindingen. Ze rijden met auto’s en beschikken over draadloos internet op hun gsm’s. Bluetooth en mms. Onverklaarbare dingen waarvan onze held het bestaan niet eens durfde dromen. De stapel bijkomend papierwerk is inmiddels zo groot geworden dat hij aan veldwerk bijna niet meer toekomt. Wil hij blijven bestaan in het roverswereldje dan zal hij een heuse bvba moeten oprichten met participanten die delen in de winst, en hij moet aandelen verhandelen op de beurs, en een secretaresse aannemen om hem doorheen de groeiende stapel papierwerk en de eenzame dagen te loodsen. Hij heeft lang genoeg gewerkt in harde omstandigheden, in weer en wind, sneeuw en ijs, niets kon hem deren. Vriestemperaturen waarbij het zaad in zijn ballen bevroor, en hittegolven waarbij datzelfde zaad het kookpunt bereikte, nooit gaf hij een krimp, maar deze tegenslag was er te veel aan. Wanneer zelfs je eigen schuilplaatsen je verraden, weet je dat je tijd gekomen is. Onze man hoeft zich niet meer gedeisd te houden. Hij ligt nu open en bloot te genieten van zijn brugpensioentje, ergens ver van hier op een exotisch strand. Een enkele keer nog zal hij zijn hand laten dwalen in de zakken van een nietsvermoedende toerist. Uiteindelijk was zijn werk ook maar een hobby. Mijn boekje al bijna tot de helft gevuld, dit kan die schrijfster van kinderachtige tovenaarsverhalen mij al niet meer afpakken!

Lees meer »

HOOFDSTUK 5: Paris Hilton

Ik had een leuke dag beleefd. Ik vind, als u een dag hebt beleefd die leuk was, dan moet u dat ook gewoon durven zeggen. Dan moet u geen tijd en energie steken in van die immer zorgvuldig gekozen bijvoeglijke naamwoorden opdat de mensen zouden zeggen: och die Maarten gebruikt immer van die zorgvuldig gekozen bijvoeglijke naamwoorden. Hoe doet hij het toch? Vanwaar blijft hij ze halen? Onze held! Ik had dus een leuke dag beleefd. Niet meer en niet minder. Het was november geworden. De kerkhoven stonden nog vol kleurige chrysanten. Bloeiende pracht. Symbool voor de vergankelijkheid van het leven. Een regenboog van kleuren tussen het grijs van de zerken die één dag per jaar bezocht worden. Soms zelfs minder als de mensen andere dingen te doen hebben zoals tv kijken of naar de voetbal gaan. De mensen houden zich niet meer bezig met kerkelijke tradities. Veel liever gaan zij uit naar discotheken en nemen dure pillen en slapen dan de hele dag om ’s nachts weer in hetzelfde stramien te hervallen. Of ze kijken voetbal op de televisie. Het liefst komen ze niet meer buiten. Dat begrijp ik niet. Als een soort van jezusfiguur laat ik de mensen delen in mijn teveel aan energie en vitaliteit. Ik tracht het lichtend pad op hun zoektocht naar liefde en geluk te zijn. De vierde dag van deze treurige maand stond al enkele maanden in het vet aangekruist in mijn agenda. In het vet en met een rode stift. Forza Monza vs Vooruitgang Gorki, dat stond er genoteerd. Met een kadertje er rond. Zorgvuldig getekend met diezelfde rode stift. Uiterst precies. Maanden geleden was de voorbereiding gestart. Op het forum van Gorki, een Vlaamse pop/rockgroep liep het bericht binnen of Gorki geen zin had om een vriendschappelijk zaalvoetbalwedstrijdje te spelen tegen Monza, die andere gekende Vlaamse pop/rockgroep. Het vroegere Noordkaap. Voor ik het allemaal goed en wel besefte stond ik in de sporthal van Tessenderlo, geheel in voetbaluitrusting. ‘Wat kiest gij? Kop of munt?’ vroeg de scheidsrechter mij. Ik was de kapitein van de ploeg omdat ik de enige was die ooit al eens tegen een bal gestampt had, naar ik vermoedde. Langs de zijlijn bevonden zich honderden, misschien wel duizenden supporters, uitgedost in hun clubkleuren. Rood en wit, dat waren de onzen. De sfeer zat er goed in. Er werd op de trommels geslagen en liederen werden gezongen. Ook Luc De Vos was aanwezig. Dat is de zanger van Gorki. Je kent ze wel van dat liedje, Mia. Al jaren met stip op één genoteerd in ‘de tijdloze’. Dat is een lijst met liedjes die ze elk jaar draaien op Studio Brussel. De mensen kunnen dan hun mooiste liedjes kiezen en dat liedje, van die jongens, dat wint dan steeds. Toen ik honger had / kwam ik naar je toe / je zei eten kan / als je de afwas doet zo begint dat liedje. Hij heeft groot gelijk, die Vos, in deze samenleving bestaat er niets voor niets. Je moet een inspanning leveren. Gaan werken of de afwas doen. De individualisering van de maatschappij is een zegen Gods. Na jaren van zwoegen en zweten hebben zij uiteindelijk de gehele wereld veroverd met hun muziek en nu stond ik met deze jongens te voetballen. In de ogen van God zijn we allen gelijk, bedacht ik mij. We verloren die match met zes tegen vier, maar dat was niet belangrijk. We hadden verbroederd en gedachten uitgewisseld en na de wedstrijd dronken wij wat in de cafetaria van de sporthal. ‘Voetbal is toch een domme sport,’ zo zei Vos tegen mij. ‘De hele wedstrijd heb ik aan de zijlaan gestaan. Ik heb liederen gezongen, in mijn handen geklapt en mijn ploeg aangemoedigd en tussen al die activiteiten door heb ik geprobeerd om het hoger gelegen doel achter dat spel te achterhalen.’ Vos keek vertwijfeld in mijn richting en vervolgde zijn pleidooi. ‘Na grondige analyse ben ik erachter gekomen dat het hele voetbalgebeuren één grote dichotomie is. U weet toch wat dat is, een dichotomie? Ofwel is het ja ofwel nee, een tussenweg bestaat niet. Bij elke situatie staat u voor de keuze, of u trapt tegen de bal of niet. Of u geeft een pas aan uw medespeler of niet. Het is een doelpunt of het is geen doelpunt. Er zijn geen vrije keuzes. Het hele spel is gedetermineerd. En toch blijven miljoenen mensen elk weekend naar het stadion trekken in plaats van de graven van hun overleden voorvaderen, van hun vaders en moeders, van hun broeders en zusters en van hun eigen kinderen te bezoeken. Hebben ze dan niet door dat zij bedrogen worden waar ze bijstaan!’ Vos liep rood aan. ‘Kalm Vos', zo zei ik, ‘Ik denk niet dat gij helemaal zijt doorgedrongen tot in de diepste kern van het probleem. Dat gij de existentie en de essentie niet helemaal begrijpt.’ ‘Je hebt gelijk, jij mooie jongen. Ik begrijp de essentie niet goed, geloof ik. Hoe kan het simplistische concept van achter een bal lopen en hem weer wegstampen een hele natie in vervoering brengen. Van het opperste geluk tot tranen toe bewogen? Het is het mannelijke jagersinstinct dat we ons zo eigen gemaakt hebben, denk ik. Het alibi voor iedere scheve schaats die we reeds gereden hebben en nog zullen rijden. Het spel van de liefde, het jagen, het verlangen naar dat wat onbereikbaar lijkt. De verboden vrucht, bloed dat lager gelegen oorden opzoekt, zes juiste lottocijfers. Het blonde meisje van net om de hoek, of Paris Hilton van op tv. Hoop en verlangen en het spel van de liefde zijn allemaal zo mooi, maar ook de mooiste dingen gaan vervelen na verloop van tijd. Mannen moeten kunnen jagen. Achter een bal lopen en hem weer wegtrappen. Scoren! “Denk je dat het echt zo hoort te zijn?” vroeg ik. “Ik weet het niet. Ik zei maar wat. Straks ga ik naar huis waar mijn lieftallige vrouwtje met het eten op mij wacht, en ’s avonds kijken wij samen tv alwaar Paris Hilton ons een blik gunt op dat wat wij maar willen zien. Ze draagt een kort rokje zonder slipje op het moment dat ze uit een gesponsorde BMW stapt. Ze gunt ons een blik op dat waar wij van dromen. Onze prooi zit niet meer verscholen achter een kanten slipje met geborduurd bloemetjesmotief, maar komt ongegeneerd onze huiskamer binnengeslopen. Dan denk ik dat wij geen jagers meer zijn en dat het mooiste nog steeds naast mij in de zetel ligt, slapend in mijn armen. - ‘Gij kunt het nogal uitleggen, Vos. Waar hebt gij al die wijsheid gehaald?’, vroeg ik. -‘Ach, ik snap niets van die domme sport en heb dat hier allemaal ter plekke uit mijn duim gezogen. Kom, drink wat.’ Vos reikte me een frisse pint aan die ik in één teug leegdronk. Van al dat sporten hadden wij honger gekregen. De winnaar trakteerde. Op restaurant bestelden we kaviaar en oesters en enkele flessen van de beste champagne. Ik vind, als het gratis is, moet u niet naar de prijs kijken. U moet pakken wat u kunt krijgen. Morgen is het misschien gedaan, of is het in ieder geval niet meer gratis. Dan moet u weer werken om brood op de plank te brengen. Zware arbeid in de fabriek of de afwas doen. We aten onze buikjes rond en lieten het overschot van de kreeft inpakken om mee naar huis te nemen. Na de maaltijd werden we allen uitgenodigd voor het concert van Monza, dat in een aanpalende zaal zou beginnen. Stijn Meuris dreef de spot met onze nederlaag eerder op de dag. Zes, vier. Zes, vier. Dat riep hij heel de tijd. Eigenlijk roept hij altijd. Ik heb hem nooit een fantastisch zanger gevonden. Na het optreden kregen we nog elk een fles champagne die ik in enkele grote slokken leegdronk, en daarna nog één, want op één been kunt gij niet staan, zo vond ik. Vos gaf ons nog wat gesigneerde posters. Zo kon iedereen tevreden huiswaarts keren; wij hadden iets gratis gekregen en Vos was van zijn rommel vanaf. Als je het op die manier bekijkt, is de wereld iets moois. 

Lees meer »

HOOFDSTUK 6: Kerstmis

Kerstmis is een dag van traditie, maar anders dan de meeste tradities die ik vriendschappelijk omhels en in de armen sluit, toejuich en verafgood, laat deze me uitermate onverschillig. Kerstmis is vals. Het wordt gemaakt ergens ver van hier in een fabriek diep verscholen in de sparrenbossen van zogeheten lagelonenlanden. Glazen ballen, slingers, kaarsen, klimop, hulst, engelenhaar en nog wat rood en wit worden door veel te kleine kinderhandjes samengebracht in een veel te grote mixer en Kerstmis rolt als onafgewerkt eindproduct van de lopende band. Voor deze kinderen bestaan geschenkjes enkel in sprookjes als deze over de godenkinderen uit een ééngemaakt Europa, voor hen het beloofde continent uit verboden dromen. Als nieuwjaar een viersterrenrestaurant is, is Kerstmis de frituur op de hoek waar al jaren geen kat meer komt. Het is meer dan eender welke andere dag een dag van foute symboliek en valse gevoelens. Verbroken en zelfs onbestaande familiebanden worden aangehaald enkel en alleen omdat de overlevering het zo wil en omdat tante Rosa er ook niet jonger op wordt. Tante Rosa is niet echt mijn tante. Het is een nichtje van mijn grootmoeder, maar sinds haar huwelijk met wijlen baron ‘de Pont-d’Iac’ wilden wij ze maar al te graag in de familie opnemen. Niemand die dacht dat ze het zo lang ging blijven rekken. Ik werd verblind door de honderden lichtjes in de voortuin toen ik de oprijlaan van haar bescheiden kasteeltje opdraaide en overreed de levensgrote, zingende kerstman die geacht werd de bezoekers welkom te heten met zijn voorgeprogrammeerde tsjingel-tsjangel kerstmuziek. Hij was op slag uitgezongen. Tante Rosa staat in de familie gekend om twee dingen: haar kerstverlichting en haar centen. De kleinsten onder ons noemen haar Tante Kerst. Weten zij veel. Haar hele huis en tuin hangen vol lichtjes, knipperend en flikkerend in de meest vloekende kleuren. Vogels en buren moeten er hun nachtrust voor laten, maar zij houdt er van. Zij is de enige die het mooi vindt denk ik, maar niemand van de familie die je ooit een slecht woord in haar nabijheid zal horen zeggen. De kleuren worden ieder jaar afstotelijker en met de opkomst van het neonblauw zal dit zeker niet verbeteren en zal zij zelfs nieuwe combinaties uitproberen. Soms denk ik dat het een soort van erfenistest is. Wie van de familie blijft er langskomen in deze periode van het jaar? Wie zegt als eerste te luid wat hij van de lichtjes in de voortuin vindt, en wordt geschrapt van de lijst? Er zijn nog drie gegadigden: wij en nog een broer en zus van mijn moeder. Zware concurrentie die wij geen blik in de ogen gunnen aangezien zij ieder jaar het nieuwste snufje op kerstverlichtingsgebied ter attentie meebrengen en zo mede verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de jaarlijkse lichtpolutie. Je geeft een alcoholverslaafde toch ook geen fles sterke drank? Verleden jaar al werd nonkel Theo zonder excuus van de lijst geschrapt. Zijn naam werd onverbiddelijk doorstreept met de dikste alcoholstift toen hij, in een moment van zwakte, had verklaard de lichtjes aan de overkant van de straat toch van een betere smaak te vinden getuigen. Een onvergefelijke fout natuurlijk. ’s Zomers is er de plaatselijke voetbalderby op de pensenkermis, ’s winters de eeuwig durende lichtjestweestrijd tussen onze tante Kerst en Arlet, haar overbuurvrouw. Arlet stond aan haar hek op het moment dat ik de auto parkeerde. Ik liep met een grote boog om haar heen. Iedereen loopt met een boog om haar heen. Het liefst een zo groot mogelijke. Ik weet zelf niet goed waarom, maar het werd ons als kind zo aangeleerd. Die vrouw moet je mijden als de pest had tante Rosie ons verteld en in haar gezichtsveld is haar wil wet. Ik negeerde Arlet en haar lichtjes, zette de omvergereden kerstman weer op zijn plaats vooraan de oprijlaan en herhaalde in mezelf de ingestudeerde zinnetjes boordevol superlatieven terwijl ik op de zware, houten deur van tante Rosa’s huis aanklopte. Ze had geen bel. Het geklop kon ze altijd ‘toevallig’ niet gehoord hebben en zo kon ze steeds kiezen voor wie ze wel of niet de deur openmaakte. Ze zag er alweer een beetje beter uit dan vorig jaar, buiten het feit dan dat ze ongegeneerd groene slijmen rochelde, iets wat ze haar hele leven lang al deed. Nu ik eraan denk staat tante Rosa in de familie bekend om drie dingen. Kerstverlichting, haar geld en groene slijmen. We zitten aan tafel en proberen zoveel mogelijk te eten. Het is toch gratis en het zou zonde zijn om iets weg te gooien of om iets over te laten voor de minderbedeelden onder ons. Als tot op het been uitgemergelde hyena’s storten we ons op het vlees en doen we ons tegoed aan kreeft en oesters en kaviaar. En dan is er nog kalkoen en lamsfilet en ijs en taart als dessert. En koekjes met koffie. Bij de vrouwen wordt de strijd op een ander front gestreden. Met hun nieuwe kerstoutfit proberen ze elkaar een oog uit te steken en ook aan tafel gaat de strijd onverminderd door. Geen privé-detail wordt over het hoofd gezien als ze de gelegenheid schoon zien hun rivale in een slecht daglicht te plaatsen, of in het beste geval, voorgoed uit te schakelen. Oorlog en terrorisme in vredestijd, want dat is het toch. Kerstmis is een vredesfeest en moet al een jarenlange traditie hebben vermoed ik. Heel lang geleden, toen er nog geen oesters en kaviaar bestonden en toen de mensen nog in hun dromen geloofden, werd er ook al Kerst gevierd. Kleurrijke kerstballen en fleurige slingers sierden de wanden van de grot terwijl moeder de vrouw de mammoet stoofde die de mannen eerder die dag strategisch in een hoek van de vallei gedreven hadden en dan met honderden speren hadden doorboord. Mammoet met bosbessen was een klassieker in die tijd. Een beetje zoals de kalkoen die vandaag in traditionele gezinnen op tafel komt. En als zoonlief vroeg waarom het weer mammoet was en nooit eens oesters of kaviaar dan kreeg hij de muilpeer waar hij om vroeg. Gerechtigheid geschiedde. Toen was er van vrede nog maar weinig sprake. Dat is pas vele later gekomen, dat iemand de vrede heeft uitgevonden. De leegloop van de kerken was begonnen en om die exodus tegen te gaan hebben ze een verhaal verzonnen opdat de mensen weer naar de kerken zouden komen en hun geloof terug zouden vinden. Opdat ze weer in hun dromen zouden geloven. Als ik het mij nog goed herinner gaat dat verhaal over drie wijze koningen uit het oosten die op een koude winternacht een ster aan de hemel zien staan en een onweerstaanbaar gevoel krijgen deze te volgen. Dit brengt hen na een dagenlange voettocht doorheen het niemandsland bij een klein stalletje, alwaar zij kennis maken met twee mensen, de uitverkoren ouders van de nieuwe Messias, de verlosser van de mensheid. De brenger van al wat goed is op deze wereld. De teleurstelling van de koningen moest immens geweest zijn toen bleek dat dit het einddoel was van hun dagenlange bedevaart, de gevaren van de woestijn trotserend, maar geen spoor daarvan op hun getekende gezichten. Hun teleurstelling had plaats moeten maken voor trots en bewondering en uit grote dankbaarheid voor dat mooie, nieuwe leven aanbaden zij hun nieuwe koninkje en overlaadden hem met cadeaus en geschenken, wat op een kleine babyglimlach werd onthaald. Vanaf toen keken de mensen uit naar de vervolgverhalen van Jezus’ avonturen op zondagvoormiddag. Elke keer weer voel ik een traan opwellen vanuit mijn ooghoek. Zo mooi vind ik dat verhaal. Ik voel dan ook een diepe treurnis als ik al die mensen zo zie eten en concurreren om de erfenis van tante Rosa. Ze vergeten de essentie van het kerstverhaal. Het vreugdefeest van de geboorte van de redder van de hele wereld. De hergeboorte van de droom. Kerst hoort een echt feest te zijn. Een feest met bier en muziek. Onder dat motto trok ik naar mijn stafcafé, alwaar net de ‘tijdrovende zestig’ aan de gang was. Dat is een lijst bestaande uit allemaal mooie liedjes, samengesteld door de vaste bezoekers van dat café. Ook ik had mijn mening. Ik vind, als je een mening over iets hebt, moet je die ook doordrijven, of toch tenminste meedelen aan zoveel mogelijk mensen. Als er geen ideeën zijn, kunnen wij niet vooruit en blijven we stilstaan. Zo lang we leven, moeten we vooruit gaan. Het liedje dat ik op één had gestemd stond ook in die lijst, weliswaar niet op de eerste plaats, maar dat gaf niet. Ik was gelukkig. Het liedje ‘My, My, Hey, Hey’ van Neil Young stond helemaal bovenaan in dat alternatieve lijstje. Ook een mooi lied. Beter zelfs dan datgene wat ik op één gestemd had. Het mag dan wel lijken of ik het ene dolle avontuur na het andere beleef in een leven vervuld van avontuur en spanning en emotie, meestal zit ik op kot of thuis en in de weekends ga ik met vrienden naar de Planchee. Een gezellig café. Klein ook. Slechts enkele tafeltjes en een toog. Spots op schemerstand schilderen feeërieke lichttekeningen in de opkringelende rook. Rook die hier altijd hangt en onmiskenbaar een deel van het decor geworden is. Sober, in de gehele betekenis van het woord. Een houten vloer. Een houten toog en houten tafels en stoelen en platen van Tom Waits en The Rolling Stones aan de muur. Hier doen ze nog niet mee met de vooruitgang. Ze voeren een dappere strijd tegen Radio Donna en Laura Lynn. Een strijd die eigenlijk al op voorhand verloren is, maar die gevochten moet worden in het licht van een betere wereld. Daar zitten wij dan, gehuld in mysterieuze rook. Iedere stoel en iedere tafel in dit café heeft zijn eigen geschiedenis en zijn eigen geheimen. Overspel. Dronkemanspraat. Een jong koppeltje dat droomt over een gezamenlijke toekomst in financiële onzekerheid of de laatste dagen van een oude man, zijn zwartgeblakerde, verkankerde longen tevergeefs naar zuurstof snakkend. Wij voegen wat bij aan die geschiedenis. Als postmoderne krijgers, niet opgewassen tegen wat nog komen zal, verhalen wij over onze heldendaden en zoeken troost voor onze teleurstellingen. Ik vertel hoe ik schrijver zal worden en de gehele wereld zal veroveren met mijn geschreven woord. En dat ik rijk en gelukkig zal zijn, want dat dat altijd beter is dan arm en ongelukkig. En dat ik dan wel de liefde en de genegenheid zal krijgen die ik verdien. Iedereen lachte en dronk, maar door het rookgordijn zag ik dat ze van me hielden.

Lees meer »

HOOFDSTUK 7: Cindy

Ik scheurde mijn doorweekte bierviltje in wel honderden kleine stukjes en mikte de propjes nat papier in de richting van de asbak en de halfvolle glazen van mijn tafelgenoten. Iets waar zowel zij als de cafébaas niet mee konden lachen. Wij bestelden nog wat te drinken met een zo hoog mogelijk alcoholpercentage, we dronken immers om onze denkprocessen te versnellen en daarbij is het percentage alcohol essentieel. De natuur is, de zeven wereldwonderen even buiten beschouwing gelaten, een aaneenschakeling van repetitieve processen die hun gelijke dienen te vinden in een groter systeem. Bij wijze van voorbeeld kan ik stellen dat ik deel uitmaak van een klasgroep en teneinde chaos en anarchie te voorkomen dien ik mij te schikken naar de opgelegde regels en wetten in die groep, terwijl hetzelfde principe geldt voor grotere, gelijkaardige systemen als daar respectievelijk bestaan, de school, het dorp, het land… In hetzelfde licht is het achterliggende cognitieve denkproces bij het drinken van bier een exacte weerspiegeling van het eeuwenoude darwinistische “survival of the fittest”, levenswet bij uitstek in de Afrikaanse savanne, of het tropische woud in het midden van Borneo. Darwin zegt, en ik citeer mijn bronnen: ‘een groep is maar zo sterk als het zwakste individu uit die groep’. Kuddedieren, als daar zijn gnoes en gazellen, vormen een belangrijk doelwit voor de predatoren die in deze onherbergzame streken trachten te overleven op de kap van nietsvermoedende graseters. Om te voorkomen dat een jong of zwak dier achterblijft en dien ten gevolge ten prooi zal vallen aan de roofdieren, blijven de dieren zoveel mogelijk in groep wat dus betekent dat ze maar zo snel vooruit kunnen als het traagste dier uit hun groep. Uiteindelijk zal dat dier toch gedood worden en kan de kudde weer verder op normale snelheid. Een win-win situatie, zo lijkt wel. Het afzichtelijke roofdier heeft zijn eeuwige honger tijdelijk weten te stillen en de gnoes kunnen weer verder zonder opgehouden te worden door een traag, verzwakt dier. Nietsvermoedend lopen zij recht de klauwen in van alweer een nieuwe vijand. Het leven van een herbivoor op de savanne is geen lachertje, voor moest u dat misschien denken. Bij het drinken van bier is het net zo. Dat is ook geen lachertje als u het goed wil doen. Er komt giftige alcohol via het bloed in onze hersenen die daardoor geleidelijk aan afsterven. Net zoals bij de kuddes gnoes en gazellen in Afrika, zullen ook hier de zwakste cellen er het eerst aan moeten geloven. Wij verliezen dus geen kostbare tijd meer doordat moeilijke denkprocessen worden tegengewerkt door verzwakte hersencellen en kunnen, integendeel, sneller verbanden leggen tussen zaken waartussen wij eerder op de avond in de verste verte geen verband zagen. ‘Kom, geef ons iets te drinken en neem zelf ook wat!’ Het was mijn beurt om een rondje te betalen, of dat lieten mijn vrienden mij alleszins geloven. Er stonden intussen vier lege bierglazen voor mijn neus op tafel en mijn theorie begon hoe langer hoe meer steek te houden. De barman wisselde de asbak zodat ik ook deze vol versnipperde bierviltjes kon gooien. Nog een paar glazen en het punt waarop een mens in zijn eigen leugens begint te geloven zou niet veraf meer zijn. In iedere hoek zit wel een leugen, maar uiteindelijk is de aarde rond. In elk leven komt er een moment dat je alles moet ontkennen, alsof je in je eigen onschuld gelooft. Zo overleef je. Of niet. De rest is melancholie. Het is op die momenten dat ik echt geloof dat ik over enkele jaren een gevierd schrijver zal zijn en dat ik prijzen zal kunnen weigeren wegens niet meer genoeg plaats op de schoorsteenmantel voor alweer een trofee. Ik bundel de flarden tekst, hooguit enkele zinnen, die ik de afgelopen dagen had neergeschreven op stukken los papier en op de achterkant van een onbetaalde rekening, tot een leesbaar geheel in mijn schriftje. De inpassing in een verhaal dat is iets voor later. Ik zou niet het eerste jonge talent zijn dat zichzelf volledig opbrandt, nog voor zijn debuutroman in de winkels ligt. Een risico dat ik liever niet wil lopen. De realist die diep in mij verscholen zit weet dat schrijven een nine-to-five job is, maar de romanticus die ik meestal ben, en ook wel wil zijn, blijft halsstarrig geloven dat het ook op deze manier kan. In het schemerdonker, na de nodige glazen alcohol, enkele lijnen typen bij het dansende licht van een kaars en later zien we wel weer. Ik ben nog jong en heb tijd genoeg om nog iets van mijn leven te maken. Ik blijf thuis van school. Ik word schrijver en heb daar geen les voor nodig. Ik kan foutloos schrijven. Ik maak geen fouten tegen de regels met ‘-d’ en ‘-t’. Het is een aangeboren instinct. Latent talent. Naïviteit viert wel vaker hoogtij wanneer het in mijn buurt vertoeft. Het talent druipt van mijn lichaam en zoekt zich een weg tussen de straattegels door, recht naar beneden het verloren land van de aarde in. Ik ben te lui om mij te bukken en er toch iets van te maken. Om toch niet alles verloren te laten gaan. Iedere druppel die van mijn lijf valt is een verloren druppel. Een verloren woord. Hele woorden, zinnen, boeken zullen voor eeuwig ongeschreven blijven door mijn naïviteit en mijn gebrek aan inzet en wilskracht. Ik geloof te weinig in mezelf. Ik weiger in mezelf te geloven. Er zat een vrouw van middelbare leeftijd aan de toog van het café waar wij inmiddels al enkele uren zaten. Haar lange, blonde haren leken in dagen niet gewassen. Ze zat blootsvoets op een kruk aan de bar en speurde het café af, zichtbaar op zoek naar een man om de nacht mee door te brengen. Ze is niet kieskeurig. Ik heb haar hier al vaker zien zitten en heb zowat alle soorten mannen en jongens met haar het café weten te verlaten. Veelal Aziaten, een fetisch als een ander. De één houdt van leer en gesmolten kaarsvet, de ander van Aziaten. ‘Drie bakken,’ fluistert Roel mij van over de lege bierglazen toe. ‘Vier,’ doet Senne er een schepje bovenop. Ik lach hun aanbod weg. ‘Tien,’ proberen ze nog, maar ze weten beiden dat het toch niets uithaalt. De tijd dat er geld, of bakken bier, of andere kostbaarheden werden ingezet op het krijgen van een meisje ligt al ver achter ons. Ik moest toen een jaar of veertien, vijftien geweest zijn. Het vierde jaar van het secundair, als ik mij niet vergis. Het hoogtepunt van mijn pubertijd. Ze was met voorsprong het lelijkste meisje van de klas. En ze stonk. De reden waarom ze steeds alleen aan een bank zat. Het was met haar hetzelfde als met pannenkoeken of frieten: je ruikt ze voor je ze ziet. Haar lange, onverzorgde haar zat vol met knopen en beesten en het voelde aan als stro. Bovendien was het ros, fel oranje. Haar gezicht stond vol rode, etterende pukkels en iedere dag kwam er eentje bij. Wiskundige precisie. Je kon aan het aantal pukkels op haar voorhoofd weten welke dag van de week het was. Haar spiegel was haar kalender. Of haar agenda die, naar wij vermoedden, steeds maagdelijk leeg bleef want ook buiten school had zij geen vriendinnen of hobby’s en een afspraakje met een jongen dat zat er al helemaal niet in. Het duurde niet lang vooraleer Cindy, want zo heette ze, de spilfiguur werd in een groots opgezet spel. Een spel waar Cindy niets van mocht afweten en waaraan enkel de jongens van de klas mochten deelnemen. Kwestie van de lijnen duidelijk uit te zetten. Het doel van het spel was al even eenvoudig als geniaal: op Cindy zien te kruipen. Ware het stratego dat we speelden, dan was Cindy de vlag. Of de koningin bij het schaken, maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat zij daarvoor niet gracieus genoeg was. Een koningin kán niet lelijk zijn, of toch niet in een eigen verzonnen spel. We hielden het dus gewoon bij Cindy, niets meer en niets minder. Johan, de oudste van de klas, hield het scoreverloop bij. Een kus met Cindy was één tiende van een punt waard, seks er tien. Ook alles wat daar tussen ligt, kreeg een quotatie die vastgelegd was in een strikt reglement dat wij ter goedkeuring één voor één ondertekend hadden met onze naam en toenaam. Twintig punten was het streefdoel. Een lat die bewust hoog werd gelegd om aan te tonen dat wij dit niet louter voor ons plezier deden, maar evenzeer om onze moed en mannelijkheid te tonen en voor de eer. Wie kon presteren bij Cindy gaf blijk van een grote viriliteit en heldhaftigheid en mocht zich terecht de trotse bezitter van de trofee, die wij speciaal voor deze wedstrijd hadden laten ontwerpen, voelen, hetgeen op veel bewondering van de rest van de klas en school zou kunnen rekenen. Het was maandag. Dag één van het spel. Op school hing een ietwat gespannen sfeer. Een gezonde dosis zenuwachtigheid die als slierten ochtendnevel op een koude winterdag behoedzaam over het speelplein sluimerde. Cindy werd bespied door honderden nieuwsgierige blikken. Oplichtende wolvenogen loerend naar hun prooi in het schemerduister van een invallende nacht. Genadeloos hun enige kans afwachtend. Het leek wel of iedereen behalve Cindy weet had van het spel en het verloop van de gehele wedstrijd met argusogen wilde volgen. In de hoek van de toiletten stond een klein tafeltje. Een zelf opgericht gokkantoortje waar je geld kon inzetten op de uiteindelijke winnaar. Wie hield het enkel bij kussen, de pukkels op haar voorhoofd trotserend? Wie durfde er verder te gaan? Ook een juiste gok op de eerste pijp- of neukbeurt kon van jou een rijk man maken. De rij wachtenden aan het tafeltje werd langer dan de rij aan het urinoir. Iedereen had zo zijn eigen favoriet. Onze leraar biologie zette ook geld in. Al de jongens zetten hun beste beentje voor en de wedstrijd werd gestreden op het scherpst van de snee. We gaven Cindy het gevoel dat ze mooi was én dat we haar leuk vonden. Het was deel van het spel. Wie wilde winnen moest iets riskeren. In dit geval bestond het risico eruit dat Cindy jou echt leuk zou gaan beginnen vinden. Ook nog na het spel. Dat ze jou zou willen vastpakken en knuffelen, scharen zettend in je huid met haar haar van stro. Haar dat bij haar weelderig groeide. Als onkruid in een moestuin schoot het uit het niets te voorschijn, en dan vooral op plaatsen waar het niet hoort te staan. Allemaal oranje. Een verbrande gazon onder een loden zomerzon. Sproeien helpt niet meer, daarvoor is het al te laat. En wees maar zeker dat we het geprobeerd hebben. Tijdens de les waren wij lief voor Cindy. We boden haar onze taken aan, een omgekeerde wereld, en vochten voor de lege plaats naast haar op de bank. Allen wilden we onze kansen voor tijdens de pauze vergroten. Die pauze was letterlijk speeltijd. Met allerlei lieve woordjes (we deden ons best om niet te moeten lachen) lokten we Cindy mee tot achter de bomenrij en deden alles wat ons puntentotaal wat op kon drijven. Het leven draait om geven en nemen; wij gaven én namen haar. Al het goede van twee werelden verzameld in slechts enkele lendenstoten. Cindy liet zich al die plotse mannelijke aandacht duidelijk welgevallen, iets wat wij niet verwachtten, en reeds op dinsdagmiddag viel er een eerste winnaar uit de bus. ‘Twee keer langs achter en met een papieren zak over haar kop’. Ik citeer uit zijn overwinningsspeech. Nummers twee en drie volgden op korte afstand. Onze ooit zo begeerde trofee werd gedegradeerd tot goedkope wisselbeker die op topdagen tot twee keer van eigenaar veranderde nog voor de schoolbel vier uur aangaf. Wij hadden ons blijkbaar lelijk vergist in Cindy en haar gewilligheid. Iedereen kon haar krijgen. Bijna leken wij vergeten hoe lelijk Cindy wel was met haar haar van stro en een gezicht vol akelig wiskundig juiste pukkels. Wij vonden dat dat er niet toe deed. Schoonheid is relatief en van ondergeschikt belang voor iemand die op tijd en stond haar benen eens spreidt, zo vonden wij toen. Een mening die ik al lang niet meer steun en waar ik eigenlijk nooit helemaal achter heb gestaan. Ik heb mooie meisjes altijd al leuker gevonden. 

Lees meer »

HOOFDSTUK 8: Belspeldel

Vannacht is koning winter, de verduivelde moordenaar van de altijd stralende zomerzon en van al de warmte en al het zwoele in de wereld, over het land getrokken en hij heeft niets dan koude achtergelaten. Bevroren planten zijn de stille getuigen van onttrokken levenskracht. Het ijs, waaronder vissen tevergeefs naar lucht proberen te happen, weerkaats het invallende winterlicht terwijl perfect symmetrisch gevormde ijsbloemen de ramen van de huizen sieren. Als kristal zo broos en breekbaar. Het vroor dat het kraakte. Zo koud was het in jaren niet geweest. De temperatuur bedroeg misschien wel twintig graden onder nul, maar ik trok het mij niet aan. In mijn T-shirt liep in naar buiten, de straat op, want wat gedaan dient te worden, moet gedaan worden. Zo correct ben ik wel. Vriesweer of niet. Ik moest nog naar de winkel. Gisteren had ik per ongeluk koffie zonder cafeïne gekocht die ik onmiddellijk de vuilbak inkieperde en nu moest ik dus om echte koffie. Die zwarte godendrank. Mijn persoonlijke amfetaminespuit. Mijn methadon voor ten minste het komende uur. Een mailenkolder tegen het geluk van iedere dag. En laat nu net dat de enige gelijkenis zijn tussen geluk en koffie, teveel bestaat niet. Koffie moet cafeïne bevatten. Het liefst zo veel mogelijk. Koffie zonder cafeïne is als bier zonder alcohol, of als cola zonder suiker, want ook dat bestaat. Normaal taxeer ik mensen niet op hun doen of laten, of op hun uiterlijk, maar voor deze mensen maak ik graag een uitzondering. Mensen die cola zonder suiker, of koffie zonder cafeïne drinken daar stel ik mij vragen bij. Spelen zij dan ook voetbal zonder bal? Of zwemmen ze in een bad zonder water? Het zijn mensen die niet weten waar ze naartoe willen met hun leven. Ze durven niet te kiezen tussen links of rechts en gaan dan maar steeds rechtdoor. Te bang om een echte keuze te moeten maken, kiezen ze steeds opnieuw voor de gulden middenweg. Een doodlopend straatje zonder einde. Ik laat ze doen en maak mijn eigen keuzes. Steevast de foute. Koffie zonder cafeïne verhoudt zich tot echte koffie als een plastieke, opblaasbare neukpop tot het echte werk, een vrouw van vlees en bloed. En dan is er nog die laatste, steeds groter wordende, groep. Een Bijbelse sprinkhanen- of rattenplaag. Met duizenden zijn ze, misschien zelfs al honderdduizenden en iedere dag komen er nog velen bij. Espressodrinkers! Je vindt ze aan iedere kassa van vrijwel elke supermarkt, die lelijke apparaten die de Heilige Boon verkrachten. Je biedt een Jupilerdrinker ook geen cara pils aan, of maes, of Tuborg. Zoals deze brouwers denken dat ze een volwaardig bier verkrijgen wanneer ze maar genoeg water en graan mengen, en nog wat goedkoop afwasmiddel toevoegen om extra schuim te creëren, zo hebben ook de ontwerpers van deze machines zich lelijk vergist. Koffie heeft heet, kokend water nodig om een maximum aan cafeïne te extraheren, en dit water moet langzaam over de gemalen bonen lopen. Bij espresso’s speelt zich een triviaal proces af. Water waaraan je je lippen niet eens kan verbranden wordt binnen seconden doorheen de gemalen bonen gespoten en je krijgt een kopje waarin meer vet dan cafeïne zit, maar de mensen zijn gelukkig. Het kan hen niet schelen dat zij worden bedrogen door de vooruitgang waarin het niet snel genoeg kan gaan. Ik kan mij daar kwaad in maken, in zo een dingen. Vergeet die hongersnood en oorlogen even, het grootste onrecht in de wereld staat thuis bij u op het aanrecht schijnheilig te blinken. Ik heb mijn dagelijkse dosis koffie nodig. Een cafeïneshot. Ik wil de drugs in mijn lichaam voelen, een passief placebo-effect volstaat niet meer om mijn steeds wijzigende noden te bevredigen. Ik wil voelen hoe het vlijmscherpe lemmet van een klinisch steriele injectienaald mijn kindervel verminkt, een litteken achterlatend als symbool voor mijn eeuwige verslaving en zich een gat boort doorheen de wand van mijn aders. De cafeïne begint reeds na enkele seconden zijn werk te doen; 1989. De Berlijnse muur valt. De eerste gaten worden geslagen door een uitgelaten massa oncontroleerbare mannen. Tieners en communisten en een deel overgebleven nazi’s juichen en springen en vieren een eeuwigdurend feest. De eerste volkswagen rolt van de lopende band ergens ver van hier in een Oost-Duitse autofabriek. Of de bevrijding van Antwerpen in 1945. Huismoeders juichen de geallieerde soldaten toe en vormen erehagen ter hunner ere. Ze drukken de mannen tegen hun blote boezems en nodigen hen uit in hun slaapkamers, compensatie voor de wederzijdse, jarenlange ontbering van iedere vorm van affectie. Een kleinigheid als teken van eeuwige dank en bewondering. Een jongen van een jaar of zes heeft zijn zondagse kleren aangemeten gekregen en klimt op de stadsfontein om de binnentrekkende soldaten gedag te zwaaien met zijn vlag. Ook voor hem is de gruwel voorbij. Zwart en geel en rood, de juiste kleuren, maar de strepen staan verkeerd. Iets wat hij niet kon weten. Mitrailleurgeschut maait de kleine jongen vanuit zijn hoge positie. Het laatste slachtoffer zijn is slechts een twijfelachtige eer, een wetenschap die niet echt troost. De eerste slokken bereiken nog maar net de bodem van mijn maag. Ik voel de warmte opstijgen vanuit mijn buik. Mijn bloed wordt dikker. Een smeuïge massa die moeizaam doorheen de doolhof van bloedvaten en haarvaatjes dwaalt, zich blindelings een weg zoekend naar mijn hart en tenen en al de overige vitale organen van mijn uitgeputte lichaam. Talloze gedachten verzamelen zich ter hoogte van mijn hoofd. Ik ontken hun aanwezigheid niet, maar weiger ze te ordenen. Daarvoor is het nog te vroeg. Mijn hoofd slaat en weegt zwaar als lood alhoewel ik niets gedronken heb gisterenavond. Ik voel mij misselijk. Mijn keel doet pijn. Het gevoel van iedere ochtend. Pas na de derde tas voel ik mij een beetje beter. De etalagepoppen in de gesloten winkels knipoogden naar me als schaars geklede prostituees die achterover leunend tegen lantaarnpalen lieflijk naar me glimlachen. Ze kunnen krijgen wie ze willen met hun modieuze kleren en de onverwijlde verleidelijke blik in hun glazige ogen. Ze falen nooit. De vrouwelijke paspopmodellen kunnen ook mij krijgen. Stuk voor stuk. Ik buk me om mijn veter te strikken, iets wat ik normaal nooit doe, maar op momenten als het deze heiligt het doel de middelen. Ik tracht een blik te werpen onder de korte rokjes die deze modellen non-stop showen. Uitzicht op verboden plaatsen. Een teleurstellende kijk op een paradijs dat al even fake is als het haar op haar hoofd en de kuiltjes in haar wangen wanneer ze heimelijk naar me lacht. Ik was niet de enige die vingers en tenen riskeerde door me buiten te wagen in deze vrieskou. Voor me liep een jongen die ongeveer mijn leeftijd moest hebben, zo schatte ik. Hij droeg een donkerblauwe trui en zwarte skateschoenen. ‘Dapper trotseert deze man de ijzige kou en bewapend met slechts een muts en een sjaal tracht hij koning winter van zijn troon te stoten. Een staatsgreep op het allerhoogste niveau. Een moedig gevecht aangaan met de natuur, die alles overwinnende mogendheid, maar te laf om nee te durven zeggen tegen zijn vriendin, waardoor hij nu in deze helse omstandigheden achter brood moet bij de bakker. Het soort jongen waarvan je met zekerheid kan zeggen dat hij de paraplu draagt in de relatie. Een jongen verloren voor het vaderland, net als ik.’ Dat dacht ik bij mezelf terwijl ik figuurtjes trachtte te ontwaren in de condensatiewolkjes die ik de lucht inblies. Een dier, of een elfje met vleugeltjes van het fijnste glas en met gouddraad doorweven. Of een auto of bootje. Toen pas herkende ik de jongen. Het was Mark . Wij hadden nog samen op de lagere school gezeten, het ‘Lozenhoekje’. Ik heb daar leren lezen en schrijven en ook de tafels van vermenigvuldiging heb ik daar geleerd. Ik ken ze nog allemaal. Zeven keer acht is zesenvijftig! Ik vroeg Mark wat hij nu studeerde, of wat hij deed voor de kost. ‘Niets,’ zei hij, ‘ik heb een keer meegespeeld met die belspelletjes op televisie, ge kent dat wel, met die mooie maar domme meisjes, want ge kunt niet alles hebben in het leven en nu heb ik zoveel geld dat ik nooit meer hoef te werken.’ Hij vertelde ook nog dat hij verloofd was met een meisje van onaardse schoonheid en dat hij een huis met zwembad en helikopter had. En een eigen eiland waar de zon altijd schijnt. Op dat moment werd het mij allemaal te veel. Theatraal ging ik tegen de grond waar ik bleef liggen totdat het traantjeswater onder mij langzaamaan bevroor. Een ijzige plas gevoelens. Ik heb ook eens meegespeeld met zo een spel. Ik had net met Karel naar voetbal op tv gekeken. Karel zit op de kamer over mij en als er voetbal op tv is, ga ik steeds bij hem kijken daar ik zelf niet over een televisietoestel beschik. Hij heeft de tv, ik zorg voor het bier; een eerlijke deal zo lijkt me. Voetbal moet je steeds samen kijken en daar hoort nu eenmaal een pul bier bij, zo vind ik. Enkel op die manier kunnen we discussies aangaan en doordringen tot de essentie van het spel. De match was afgelopen en onze Rode Duivels hadden weer al eens verloren. In het interview achteraf zei de coach dat ze toch hun best gedaan hadden en dat ze de volgende keer zeker zullen winnen. Ik vond dat mooie woorden, maar vanuit onze zetel, met een blik bier in de hand, wisten wij wel beter. Als bij toeval begon er na de wedstrijd net zo een belspel als waar Mark het over had. ‘Dit moet een niet mis te verstaan signaal zijn van een goede god,’ riep ik tegen Karel, ‘laten wij ook onze kans eens wagen opdat wij eindelijk het geluk zouden kennen dat wij al zo lang verdienen.’ Onder de bevallige dame verschenen allerlei letters in beeld waarmee je een dier moest vormen. Ik had gezien dat ze ‘aardvarken’ zochten. Ik mag dan wel een slechte student zijn, dom ben ik allerminst. De presentatrice smeekte me als het ware om de telefoon te pakken en te bellen. Ze beloofde me een hemel op aarde en genoeg geld om nooit meer te moeten werken en al de liefde te kunnen kopen die de meisjes achter glas en blauwe neonverlichting mij te bieden hebben. Hieraan kon ik niet weerstaan. ‘sorry, maar we kunnen geen verbinding maken met de studio’, sprak een computerstem aan de andere kant van de lijn. Maar ik gaf niet op. ‘Er is nog steeds niemand die het juiste antwoord weet, één telefoontje en je krijgt al het geld van de wereld.’ Dat zei dat meisje allemaal. De hele tijd met die domme blik in haar ogen. Onafgebroken starend naar iets dat niet bestaat. Ik moest denken aan de poppen in de etalages. Mooie meisjes met een valse lach, en valse ogen en wimpers en borsten van plastiek. “ring” “ring” Het antwoord is aardvarken. ‘Proficiat, we hebben een winnaar’ riep dat domme kind uit alsof haar leven er van af hing. ‘Wat is uw naam meneer, dan noteer ik even uw gegevens.’ ‘Mark, lieveling’ Ik dacht dat ik zou ontploffen, maar legde me al snel bij de situatie neer. We moeten berusten in wat gebeurt. Geluk is slechts voor een select groepje weggelegd en ik hoor daar helemaal niet bij. Als ik nu mijn best doe, krijg ik misschien later nog een kans in een leven na dit leven. Dan kan ik het allemaal nog eens opnieuw proberen. Ik had het signaal van die goede god ook helemaal verkeerd begrepen. Ik geloofde in een god van tekens, een god van woorden en daden. Maar echte goden spreken niet, noch zenden zij signalen of tekens uit. Ze verschuilen zich achter de wolken en de vrieskou omdat het pure, zuivere geloof geen nood heeft aan aardse bevestiging. Ze huizen in hun eigen hemel, afgebakend met zwarte prikkeldraad. De volgende dag ging ik naar de winkel en kocht een donkerblauwe trui en ook nog zwarte skateschoenen. Soms moet je het lot durven tarten en de goden uit hun tent lokken. 

Lees meer »

HOOFDSTUK 9: Nieuwjaar

Normaal vind ik iedere dag even goed om eens zwaar uit te gaan en zoveel bier te drinken en drugs te nemen tot we erbij neervallen, maar tijdens deze periode van studeren en examens is nieuwjaar het ideale excuus. Dit jaar hadden we besloten om de bloemetjes buiten te zetten op het massa-evenement Happy6 in Antwerpen, stad van verderf. Een heuse onderneming. ‘Hier, neem alvast een pintje. Om het jaar goed in te zetten’, sprak Igor. In één teug dronk ik het blikje leeg en nam alvast een tweede. En een derde. De alcohol deed de tijd verkorten. Een uur wachten, duurde zo nog maar een paar minuten. Over enkele ogenblikken is de trein daar en dan kan het feest pas echt goed beginnen. Even daarvoor zat ik nog thuis te genieten van een rijkelijk gevulde feesttafel. Kreeft en oesters en kaviaar en borrelhapjes. Er waren gasten en moeder had voor de gelegenheid het huis herschikt. ‘Zal ik de kerstboom dan ook maar wegdoen?’ Vroeg moeder, ‘Kerstmis is toch voorbij en dan kunnen we een stoel bijzetten zodat oma ook kan zitten.’ ‘Zijt gij nu helemaal zot geworden,’ fulmineerde ik een antwoord in haar richting. ‘Laat oma maar rechtstaan of zoek een andere oplossing, maar de kerstboom blijft staan. Weet gij dan niet dat die moet blijven staan tot drie koningen? Zo dweept gij met het kerstverhaal en met al de liefde en het geluk in de wereld. Drie koningen, afkomstig uit het verre oosten, zagen een ster schitteren die hen de weg wees naar het kindje Jezus, de Messias, de brenger van al het goede op de wereld. Pas op de zesde januari zouden zij het stalletje bereiken en hun geschenken kunnen afgeven. Goud en wierook en mirre, kostbare materialen. Toen bestond er nog geen playstation. Pas dan is de kerststal volledig. Niet eerder moogt gij de beeldjes van de koningen onder uw boom plaatsen. In wezen zoudt ge die beeldjes aan de andere kant van de kamer moeten plaatsen en ze elke dag een beetje dichter moeten zetten, maar de mensen doen daar niet meer aan mee, aan kerkelijke tradities en geloof.” Tegen dat ik mijn pleidooi beëindigd had, zat oma zich al vrolijk te verkneukelen op de plaats waar daarnet nog de kerstboom stond. De beeldjes van de drie koningen stonden reeds vanachter in de tuin. ‘Als gij die nu iedere dag een beetje dichter zet dan zijn ze volgend jaar zeker op tijd en hoeft gij niet meer zo een theater te maken op oudejaarsavond’ zei moeder. ‘Gaat gij nu maar met uw vrienden feesten dat ik niet meer in affronten val met u.’ Ik vind, u kan geloven of niet geloven en iedereen moet vrij zijn in die keuze, maar onder de christelijke cultuur kunnen wij niet uit. We zijn geboren onder luidende kerkklokken en opgegroeid met het verhaal van een almachtige schepper die alom vertegenwoordigd is en dat is een mooi verhaal. Zonder iemand ook maar één blik te gunnen, of allerbeste wensen, in cadeaupapier verpakte leugens, over te maken verdween ik in de donkere nacht. Ik liep aan oma voorbij zoals ik dat steeds doe als op het eind van de maand haar magere pensioentje is opgegaan aan mijn zakgeld. Het studentenleven is duur geworden: bijna twee euro voor een pintje maakt twintig euro per avond, en dan heb je nog niet eens echt gedronken. Ze betaalt me nu alles de eerste week van de maand opdat ze niet de domme fout zou maken haar centen te verspillen aan patékes en aan hanggerariums voor in de bloembakken onder haar raam. Het is een puur zakelijke overeenkomst die eveneens een oplossing biedt voor de ongemakkelijke zondagnamiddagbezoekjes. Wat zeg je tegen dat mens wanneer je, te midden van rosbief en kroketten, met uitgestoken hand wacht tot ze haar handtas bovenhaalt? Vragen of de kanker zich ook al in haar lever en maag genesteld heeft? Of ik haar stoma nog eens mag zien? “Zit dat eigenlijk gemakkelijk, zo een luier, oma?” Ze negeerde mijn vraag, maar ik kon zien hoe ze met half dichtgeknepen oogjes zichtbaar genoot van het warme gevoel dat zich langzaam maar zeker meester maakte van haar onderlichaam. Het leek wel of iedereen de overgang naar het nieuwe jaar in Antwerpen wou gaan vieren. De trein zat overvol en de bus nog voller. Het had niet veel gescheeld of we moesten nieuwjaar vieren tussen een hoop aanschuivende mensen ergens in het midden van een vreemde stad. Tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee, één. Gelukkig nieuwjaar! Ik huilde tranen met tuiten want ik had alweer een jaar weten te overleven. Nog vijftig en ik kan gelukkig sterven. Vuurwerk ontploft en van overal worden de mensen bedolven onder confetti en papieren slingers die je in de speelgoedwinkel koopt. Champagnekurken knallen. Kennelijk wordt nieuwjaar niet meer op die manier gevierd. Het is de vooruitgang en die kan je niet stoppen. Mensen hebben geen tijd meer om tien seconden lang niets anders te doen dan enkel te tellen van tien tot één. In die tijd kunnen ze werken en geld verdienen of aan seks denken, want ook dat is belangrijk. Hier in Antwerpen moest ieder voor zich tellen. Dat is veel eerlijker en democratischer; wie wil tellen, mag tellen en wie niet wil tellen denkt gewoon aan seks. Ik telde. Onmiddellijk daarna vloog ik zowat iedereen om de hals en begon te kussen alsof ik de hoop ooit een prins te worden nog niet helemaal had opgegeven. Zoveel liefde had ik nog maar zelden bij elkaar gezien. Tranen liepen over mijn wangen bij het zien van al dat moois. Zou dit misschien de essentie van de liefde en het geluk zijn; ritmisch kussen met jongens en meisjes van alle slag en alle stand en van eender welke afkomst op de beat van de muziek die steeds luider klinkt en overgaat in de hardste techno? Gelukkig kwamen daar net de jongens van Discobar Galaxie aan om hun plaatjes te draaien, want als er één ding mijn avond kan verpesten dan is het wel techno. Techno is inhoudsloos. Het geeft geen enkele commentaar. Het is leeg. Techno maakt geen omweg langs de anekdotiek en langs de gevoelens. Het is het betere knip- en plakwerk. Mijn schooltaken van vroeger. Flipperkastmuziek. Monotoon getsjengel dat kabbelt op de levensloop van een gokverslaafde. Soms speel ik ook op zo een automaat. Als tieners door deze hedendaagse muziek word ik door de lichtjes en belletjes van deze gokkasten aangetrokken. Ik bestel een pintje aan de toog en het wisselgeld steek ik in deze elektronische hoer. Een vriendelijk, glimmend uiterlijk, maar uiteindelijk telt enkel wat er in haar gleuf verdwijnt. Ik heb nog nooit iets gewonnen, maar dat kan geen kwaad. Ik heb het ten minste geprobeerd. Ergens op deze wereld kan er maar iemand wel bij varen. De rijken worden rijker, en de armen armer. Dat is een mooie zekerheid. Dan hebben die jongens van de Discobar er wel iets beters op gevonden. Ze nemen plaatjes van andere artiesten en mixen die dan vrolijk aan elkaar. Goedkoop succes en teken van de vooruitgang. Waarom nog tijd en werk en bloed en zweet steken in het maken van eigen liedjes als ze zo voor het rapen liggen? Met honderden, of duizenden komen ze dagelijks uit de radio tevoorschijn. U moet de mosterd halen waar u ze vinden kan. Die jongens hadden dat idee eveneens opgevat en verdienen nu geld als slijk en wie ben ik om hen ongelijk te geven. Op hun goedkope beats danste ik de nacht in. Ik was ook eens naar lokomotion geweest. Dat is een soort grootschalige fuif in de Leuvense binnenstad, georganiseerd door een overkoepelende studentenorganisatie. Eigenlijk rock Werchter, maar dan in het klein. De groepen die er optreden zijn ook niet de Foo Fighters of Pearl Jam, maar wel Alana Dante. Dat is minstens even leuk. Al die rock ’n roll muziek, allemaal goed en wel, maar af en toe moet je eens naar beneden komen en in de echte wereld leven en luisteren naar uitstekend geplaybackte platen van chirurgisch geknede vrouwen in een latex jurkje. Op die manier weten we weer waar onze plaats op deze wereld is, knielend aan de voeten van een vrouw die eigenlijk niet bestaat, en waar niets echt aan is. De mensen moeten dat ook eens leuk durven vinden in plaats van enkel maar klaar te staan met hun kritiek en negatieve commentaren. Het kan toch niet alle dagen Pink Floyd of Pearl Jam zijn. U eet ook niet alle dagen in een sterrenrestaurant, toch? Het kan ook altijd erger. Zo zijn er groepen die blijkbaar zeer geliefd zijn, maar die ik nooit heb kunnen verdragen, en de bijhorende kreten als ‘Oké, die handen’, ‘Waar zijn die handen?’, en ‘Handen!’, al evenmin. Dat je ze slaakt na een bloederig bedrijfsongeluk, tot daar aan toe. De toetsenmannen van zulke ensembles staan vaker manisch te zwaaien dan dat ze het elektronische klavier zinvol aanraken, en om de frontvrouwen, die onveranderlijk de noodseinen van potvissen nazingen, hangt een aura dat ze vast op de kappersvakschool hebben opgelopen. De grensverleggende, allerlei anatomische hengsels tartende glimlach van Regi spreekt boekdelen waarin alle bladen blanco zijn. Hij is ongetwijfeld buitengewoon gelukkig. Hij is goed op weg om ergens ooit een begrip in te worden, ooit.

Lees meer »

HOOFDSTUK 10: Kringloop

Ik fietste naar het station van Haacht. Een half uurtje trappen met mijn gezicht in de frisse wind. Een tocht die ik wekelijks maak. De ene keer een stralende zomerzon die mijn huid kleurt in de meest zuidelijke tintjes, de andere keer gietende regen. Voorbijrazende auto’s spatten mijn broek vol vuil water, maar ik trek het mij niet aan. Niets leuker dan een fietstochtje door de ijzige regen met Spinvis op de achtergrond. Neerslachtige muziek die perfect aansluit bij het harmonieuze getik van de druppels op mijn jas. Ze spelen xylofoonmuziek die mij begeleidt in mijn schrijfwerk. Het lijkt wel of er letters dansen in mijn hoofd op het ritme van de neerslaande druppels. Romantisch verbinden zij zich tot lettergrepen en woorden en zelfs hele zinnen. Ik hoef niet meer te doen dan deze neer te pennen. De frisse buitenlucht zorgt ervoor dat er zuurstof door mijn hersens stroomt en geeft mij nieuwe ideeën. Heroplevende golven van literaire creativiteit lijken mij te dragen en maken dat mijn benen wel gevoelloos lijken. Vandaag was anders echter. Een gure wind woei pal op kop. Mijn benen en mijn armen, mijn hele lichaam was verzwakt. Elke meter vooruitgang die ik boekte, was een succes. Een overwinning op de natuurkrachten en op mezelf. Zolang we leven moeten wij vooruitgaan. Bijna een liter bloed heeft die dokter getrokken. Levenskracht uit mijn aders. Of zijn het de slagaders waaruit ze bloed trekken? Ik heb een moderne dokter. Bloedtrekken, foto’s nemen, alles doet hij zelf. Geen verpleegstertje gehuld in minirokje die voorovergebogen het lijden van iedere patiënt wat zou verzachten, zoals ze die op de televisie en in films wel eens hebben. Het hart stuwt het bloed via de slagaders naar alle delen van het lichaam, waar het de zuurstof levert nodig voor het functioneren van lichaam en geest. Daarna loopt het door de aders weer naar het hart. Een gesloten cirkel. Dat hebben ze mij vroeger op school geleerd. Bloed geeft glans aan mijn bolle wangen. ‘Goedemorgen,’ zei ik toen ik de wachtzaal van de dokter binnenkwam. Niemand van de wachtenden reageerde. Ieder met zijn eigen tijdschrift. Ieder zijn eigen problemen. Ouders leren hun kinderen niet meer om een goede dag te zeggen bij de slager en de bakker en in de wachtzaal bij de dokter. Beleefdheid is uit de mode. Beleefdheid is tijdsverlies. Er waren drie wachtenden voor mij. Mensen waaraan je kon zien dat ze ziek waren. Twee dikke truien aan en toch rillend op het bankje in de wachtzaal. Zich excuserend voor het onophoudelijke gekuch dat uit hun zichtbaar ontstoken keelgat komt. Of een voet, helemaal opgezwollen en blauw. Gevallen op school? Aan mij zie je niets. Langzaam lekt de laatste energie uit mijn lichaam. Elke pas die ik zet, gaat moeizamer dan de vorige. Een trap opgaan is moeilijk. Mijn tas koffie weegt zwaar. Er zit iets in mijn bloed dat daar niet hoort. Maar wat? Vast niets ergs. Ik moet vooruit. Mijn trein is er over enkele minuten. Ik trap wat harder al kan ik dan geen kracht zetten. Gespannen ketting. Mijn trappers kraken. Ik heb een oude fiets. Gekocht in de kringloopwinkel voor nog geen euro. Ik vind dat een mooie uitvinding, die winkel. In plaats van oude dingen weg te gooien, hervinden ze daar een tweede jeugd. Krijgen ze een kans op een nieuw leven. Zo ook die fiets. En als ik hem niet meer moet hebben, verkoop ik hem weer of laat ik hem in de ijzerfabriek smelten zodat ze met dat gesmolten ijzer weer een nieuwe fiets kunnen maken. Zo is de cirkel weer rond. Een bloedsomloop. Een mens heeft niet meer nodig om gelukkig te zijn. De minister die de kringloopwinkel heeft uitgevonden krijgt mijn stem. Zo moesten er meerdere zijn. Ik zet mijn fiets in het rek en maak hem vast met een ketting. Een trein beladen met ijzeren staven en platen raast voorbij. Tal van kilo’s staal die als kostbare erts uit de mijnen worden ontgonnen door mannen die dit zien als hun dagelijkse arbeid, hun zuurverdiende boterham, en dan worden gesmolten in weerzinwekkende verbrandingsovens, de longen van onze maatschappij, tot ijzeren platen en staven om nieuwe fabrieken te bouwen, het broeikaseffect tot groot jolijt, maar we moeten tegen elke prijs vooruit. Wie blijft staan, is zo verloren als de rode duivels tegen wereldtoppers als daar zijn Kazakstan en Polen. Wie blijft hangen aan wat achter ons ligt, wordt overreden door de snelheidstrein die de vooruitgang is. Een trein van ijzer en metaal. Mijn spieren willen niet meer mee, maar de dokter heeft me beloofd dat het weer beter zal gaan. Niet onmiddellijk, maar wel over enkele dagen of weken. Dan zal ik weer kunnen sporten en spelen en doelloos door straatjes kunnen slenteren, op zoek naar liefde en geluk en andere mooie dingen, maar nu moest ik rusten. Stilzitten. Liggen. Niets doen. ‘Mijn schrijverscarrière’, flitste het plots door mijn hoofd. Wil ik het ooit echt proberen dan is dit de uitgelezen kans. Ik kon mijn bed niet uit en moest niet meer doen dan de ideeën en gedachten die onophoudelijk doorheen mijn hoofd flitsten, aanschoven, op en tegen en elkaar botsten en weer verdwenen, neerpennen in mijn notitieboekje en er een verhaal rond verzinnen. Iets over elfjes die naakt rondlopen over het groenste gras, of een ode aan mijn snowboardsletjes, de liefste meisjes van de hele wereld. Eenvoudiger kon het niet zijn. Ik dankte God en Allah en mijn horoscoop voor al de mooie mogelijkheden die het leven mij gegeven heeft, en begon te schrijven en te schrappen; Liefde aan wereldwinkelprijzen. Brussel Noord. Ik heb niets te doen en slenter maar wat doelloos door de gure steegjes. De stad is grauw en grijs en ik geef mijn blik slechts sporadisch de kans af te dwalen in de richting van de schaars verlichte ramen waarachter jonge, donkere meisjes hun eeuwige liefde trachten aan te prijzen, als ware het België’s nieuwste importproduct. Ik kan een nare jeugdherinnering maar niet onderdrukken. Ik moet een jaar of acht geweest zijn toen ik Botje vond, drijvend op zijn rug in het aquarium. Botje was mijn toenmalige beste vriend, ik was ontroostbaar. Een paar uur later stonden mijn vader en ik voor tientallen verlichte raampjes waarachter de meest exotische vissen zwommen. Ik bekeek ze stuk voor stuk. Ik had er maar eentje voor het uitkiezen en ik moest naar de prijs niet kijken, zo had vader gezegd. De liefde die je van een goudvis krijgt, is al even vervangbaar als het beestje zelf. Je kan van het concept gaan houden. Het water, het glas, het blauwe neonlampje. Eventueel zelfs het verzonken kasteeltje op de bodem, te midden van halve glazen knikkers, maar liefde voor een vis is iets utopisch. Pijpen, twintig euro. Sucer, vingt euro. Dat staat er. Neuken, baiser, vijfenzeventig euro. Een onstabiele markt. De prijs is volledig afhankelijk van vraag en aanbod en staat niet aangegeven per kilogram vers importvlees. Het staat te lezen in twee talen, maar ik betwijfel of één van deze zwarte diamanten begrijpt wat er geschreven staat. De enige taal die hier gesproken wordt, is die van de uitgebuite liefde. ‘Ja’ knikken tegen hun pooier. Oorvegen, slagen, verkrachting,… Ze moeten veel slikken. Ook letterlijk. Het kost enkele euro’s meer, maar slikken is zoveel geiler. Zeggen ze. Een internationaal opgezet netwerk met vertakkingen naar de Filippijnen en Zuid-Amerika. Zijn exotische kutjes dat zoveel mooier, zoveel strakker of zoveel geiler dan Vlaamse? Bestaat er Überhaupt een verschil of zit het hem enkel in de prijs? Is de ware liefde van hart en ziel te onbetaalbaar geworden en zoeken we daarom onze uitvlucht tot het aangeprezen importvlees van achter blauw verlicht neonglas? Talloze gedachten verzamelen zich ter hoogte van mijn hoofd. Ik ontken hun aanwezigheid niet, maar weiger ze te ordenen. Daarvoor is het nog te vroeg. Ik sta voor tientallen glazen raampjes met blauwe lichtjes, en keur ieder exemplaar, stuk voor stuk. Ik zoek het mooiste meisje uit en betaal de gevraagde twintig euro. Ze zet zich op haar knieën en opent mijn broek. Ik sluit mijn ogen en droom weg. Mijn gedachten zijn bij Botje. Ik ben een schrijfhoer, een literaire huurmoordenaar. Ik schrijf voor wie mij betaalt. Het kan mij niets schelen of ik enige affectiviteit jegens mijn werk voel. Ik moet ook eten, en op café kunnen gaan. Belastingen betalen en een flatscreen tv kopen. Het nietszeggende verhaal van een goudvis die al twintig jaar hetzelfde rondje zwemt en nu, plots, als uit het niets, of als aangestoken door een buitenaardse mogendheid, zijn zwemrichting veranderd heeft voor allicht de komende twintig jaar. Voorpaginanieuws in de streekkrant temidden van contactadvertenties en zoekertjes. Ook die schrijf ik. Met tegenzin, maar de geur van geld prikkelt mij. Het maakt een gevoel in mij wakker dat me vertelt dat het niet erg is om me te verlagen tot het niveau van afgekorte woorden in kleine kadertjes op de laatste pagina’s van een krantje waar mensen enkel aardappelen op schillen en de open haard of barbecue mee aansteken. Zoekertjes voor vrouwen en mannen op leeftijd die niet meer verlangen dan de affectie waar zij al jaren recht op hebben. Ze zijn op zoek naar de perfecte tegenpool wiens rimpels in hun sinaasappel huidoppervlak precies in elkaar vallen. Elkanders leemtes aanvullen, verzakkingen stutten, en onverstaanbare liefdeswoordjes mompelen. Van stoma en gebit wisselen. Hogeleeftijdsliefde! Een luxe escortedienst. Ik laat me betalen door oudere heren en geef hen in ruil het gevoel dat ze belangrijk zijn, dat ze nodig zijn. Ik schrijf de liefdesbrief die ze aan hun vrienden zullen laten zien in de laatste uren voor het café zijn deuren sluit. Getekend met de naam van een twintigjarige schone. Een tovenaarsjong dat niet meer dan de brandstapel verdient. Letters, stijlfiguren en een litertje inspiratie zijn de ingrediënten voor mijn hoog begeerde kwakzalverbrouwsels. Je bent droevig? Hier, een vreugdesgedichtje. Te kort aan liefde? Een Ik-hou-van-jou versje! Schrijven is liefde, mijn gedichtjes zijn Houden Van.

Lees meer »

HOOFDSTUK 11: Examens

Vandaag ben ik, tegen beter weten in, examen gaan doen. Over enkele dagen stop ik met studeren en dan is ook dat voor niets geweest, maar voorlopig vervul ik mijn plichten. Het was gemakkelijk. Aan de hand van stukjes tekst moesten wij vertellen wie dat geschreven had. Ik had ze allemaal juist. Als ik zou willen, zou ik een goede student kunnen zijn. Ik zou wetenschapper kunnen worden en medicijnen uitvinden tegen aids of ik zou integralen kunnen oplossen en leren wat sinussen en cosinussen zijn. Maar dat laat ik liever over aan de echte wetenschappers. Zij die wel het karakter hadden hun boeken open te doen en naar de les te gaan en hun examens op te lossen. Ze verdienen het om de gehele wereld te regeren met hun select groepje. Zij zijn de mensen die houden van de exacte wetenschappen, zoals de chemie en de fysica, of zoals er een wetenschap bestaat die zich enkel bezighoudt met cijfertjes en hun onderlinge verbanden. Ik houd meer van het creatieve aspect van een taal. Een –dt fout kan vooralsnog geen kernramp veroorzaken. Ik ontloop mijn verantwoordelijkheden en probeer net als zovele anderen met vallen en opstaan toch iets te maken van mijn leven. Ik leef als de vogels op het veld. Ze ploegen niet, ze zaaien, noch ze maaien, maar toch blijven ze in leven. Er wordt voor mij gezorgd door mensen die het goed met mij voorhebben, en die wel iets aanvangen met hun talenten. Cijfertjes bijvoorbeeld. Op de terugweg zag ik een oud vrouwtje staan sukkelen aan de automaat met treintickets. ‘Zou jij me kunnen helpen, lieve jongen’, vroeg ze beleefd. Ik antwoordde met een korte, maar niet mis te verstane ‘nee’. Het vrouwtje begon bijna te huilen, maar ik trok het mij niet aan. ‘Als ge een beetje nadenkt, zult gij dat wel begrijpen. Het is allemaal niet zo moeilijk, als ge eens een beetje moeite doet. Als gij niet weet hoe een bankkaart en een automaat werken, mevrouwtje, dan zijt ge verloren. Dan is er geen toekomst meer voor u. U zult sterven van de honger als de laatste bakker zijn deuren heeft gesloten en nimmer meer de trein naar uw dochter en kleinkinderen kunnen nemen.’ Ik handelde juist. We moeten de vooruitgang op handen dragen, ze niet tegenwerken. Europa en Amerika zijn al gezwicht, en ook hele delen van Azië, maar de wereld is veel groter dan dat. De keizer op zijn ivoren troon, die de vooruitgang is, wil de gehele wereld onderwerpen. Hij wil een rijk stichten dat honderden keren groter is dan dat van Caesar destijds. Of als dat van Hannibal, die met zijn olifanten de Alpen overtrok, of waren het de Pyreneeën. Eigenlijk waren die beesten veel te groot. Al van mijlen ver kon je ze zien afkomen. Van een hinderlaag was hier geen sprake. Geen wonder dat deze dieren bijna uitgestorven zijn. De vooruitgang is een stille heerser die de macht wil over de gehele wereld. We moeten hem bijstaan in deze moeilijke taak. Met onze eigen handen en ons bloed en ons zweet en onze tranen moeten wij de vooruitgang tot bij onze zwarte broeders in Afrika brengen, opdat zij ook daar naar belspelletjes op televisie kunnen kijken en ongelooflijk veel geld kunnen winnen. En als dat niet lukt, moeten wij bidden tot een goede god die rechtvaardig is. Door te staan knoeien en wenen aan een automaat komen wij er niet. Dat is wat ik dat vrouwtje in het station probeerde te vertellen. Ze beloofde me op haar communiezieltje zilverpapier op te halen om die arme stakkers het geluk te geven wat ze verdienen. Op sommigen onder ons heeft de vooruitgang geen vat, bedacht ik mij. Dat vrouwtje melkt nog elke dag haar koeien en weet nog niet dat de VTM bestaat. Zij loopt op klompen en betaalt haar treinticket met het geld uit een oude sok die ze angstvallig verborgen houdt voor de Duitse bezetter onder de matras van haar bed. Ze drinkt thee die ze trekt van zelf geplukte lindebloesems en eet gepekelde haring uit haar kelder. Een koffiemachine en een koelkast zijn haar vreemd. ‘Arm kind,’ dacht ik. ‘Als zij niet meegaat met de tijd dan is er geen toekomst meer voor haar. Ze moet koffie leren drinken en leren om een bankkaart te gebruiken en als het nog even kan ook nog illegaal muziek downloaden opdat ze niet aan haar lot zal overgelaten worden eens er een digitale god aan het roer van dit aardse schip staat. Een tijd die sneller zal aanbreken dan algemeen verwacht wordt. De mammoeten zijn reeds uitgestorven en ook de olifanten en treinconducteurs zullen volgen.’ En tenslotte de kunstenaars en de schrijvers. Als één van de laatste der Mohanikanen zal ik trachten stand te houden tegen het wassende water van de evolutie en als dat niet lukt dan kan ik nog steeds wetenschapper worden en met een klein groepje de wereld regeren. Of ik kan kunstenaar worden. Schilder van levensechte naakttaferelen, of van appels en peren sierlijk geschikt in een korf in een complementaire kleur. Of houwer van beelden. Viriele kunst. De mogelijkheden zijn schier oneindig! Iets conceptueel met mensen gekleed in dierenhuiden die, terwijl zij ritmisch maat slaan met houten spatels en pollepels op kookpotten, een natuurlijk jachttafereel uitbeelden. In wezen is het simpel. Onderweg naar mijn kot zette ik me even neer op de trappen voor de bibliotheek aan het Ladeuzeplein. Een zonnige winterdag deed het geloof in de lente oplaaien. De meisjes droegen kleedjes en korte rokjes en lieten een geurend spoor van shampoo met fruitextracten achter zich. Een verlammend effect. Ik bleef zitten en deed niets anders dan kijken. Mijn lievelingshobby; kijken naar meisjes in lentejurkjes die langzaam doorheen mijn gezichtsveld dartelen. Vandaag de dag lopen negen van de tien meisjes te bellen. U kunt hen wel complimenterend aankijken, maar dit sorteert geen enkel effect. Het meisje kijkt wel terug, maar dwars door jou heen. Haar blik blijft leeg, want zij is ergens anders met haar gedachten. Maar dat geeft niet. Ook mijn gedachten zijn elders. Niets mooier dan een paar lange vrouwenbenen onder een kleurrijk kleedje. Een enkele vrouw draagt een donkere stretchbroek onder haar rok, je kan de lippen zien bewegen, maar je hoort niet wat ze zeggen. De zon verdween langzaam achter dreigende wolken. De lucht kleurde zich in de meest onheilspellende tinten blauw en grijs. Niet het grijs van blinkend metaal en zilver, maar het grijs van onrust en droefenis. De Noordzee tijdens een woelige stormnacht. Of de kleur die olifanten soms plachten te hebben wanneer zij onverschrokken door de savanne van tropisch Afrika trekken, nietsvermoedend de strijd tegen de vooruitgang en de op ivoor beluste mens verliezend. De natte, leien stenen van het Ladeuzeplein die zonet nog de eerste warmte van het nieuwe jaar koesterden en omhelsden, weerkaatsten nu het invallende licht van straatlantaarns alsof de schilder van een ondergaande zon boven de Middellandse Zee eerder die dag zijn verfpot vergeten was en zijn werk nu geplagieerd zag door een onwelkundige kinderhand. Ik denk wel vaker in metaforen. Niet dat de werkelijkheid te saai is om deze in al zijn eenvoud te aanschouwen, maar de zoektocht naar steeds weer een originele vergelijking houdt het creatieve in mij wakker. Op die manier kan ik verbanden leggen die er niet zijn en een eigen wereld creëren waarin liefde en geluk overheersen. En waar de macht is weggelegd voor mooie meisjes die niets liever doen dan hele dagen naakt rond te dartelen over hemelse grasvelden, al tussen bloempjes en vlindertjes. Ik snoof de lentebloesems op en genoot van de chemische reactie in mijn brein die ontstond ten gevolge van al dat moois. Het lenteoffensief was er één van korte duur, maar deed mij reikhalzend uitkijken naar de komende weken.

Lees meer »

HOOFDSTUK 12: Een irreële liefde

Ik staar uit het raam, kauwend op een stukje poëzie. Mijn blik stoot op een betonnen muur. Niet zo lang geleden was hier nog een bos, maar toen kwamen de vrachtwagens en de bulldozers en de volgende dag stond er een gebouw van wel twintig verdiepingen hoog. Opgetrokken uit grijs beton. Lelijk. Het stond er plots. Als een kind van de vooruitgang kon het niet snel genoeg gaan. Het is niet gegroeid zoals de madeliefjes en de boterbloemen aan de kant van de weg, of als het hoge gras waarin ik als kind altijd speelde, en waarin oudere stelletjes iedere dag opnieuw vreeën alsof het hun eerste keer was. Ze belogen elkaar eeuwige trouw. Of als de liefde tussen twee mensen. Natuurlijk zijn er mensen die beweren dat er zoiets als liefde op het eerste zicht bestaat. Coup de foudre noemen ze dat in het Frans. Mensen die geloven dat liefde niets meer is dan het overspringen van een vonk. Een dichotomie. Ze is er of ze is er niet. Ze kan niet groeien uit gevoelens ontstaan in het diepst van de ziel. Ik heb dat ook al meegemaakt. Dat ik een meisje zie van verblindende schoonheid en een halfnaakte borst kan aanschouwen in het bleke maanlicht. Op zo een moment voel ik mij de koning te rijk en denk ik dat dat meisje speciaal voor mij geboren werd. Dat ze het product is van een grote liefde tussen man en vrouw en dat zij al de liefde die ze met zich meedraagt met mij wil delen. Dan denk ik dat God dagenlang gezwoegd heeft om deze creatie, de essentie van schoonheid en kunst, uit klei te boetseren. Uit stof is zij gemaakt en tot stof zal ze wederkeren. Net als wij allen. Er is geen ontkomen aan. Zoals de dood vaststaat, geloven die mensen dat ook de liefde gedetermineerd is. Dat er ergens een meisje rondloopt, dat God met zijn eigen handen heeft gemaakt, en dat je dat gewoon moet tegenkomen op straat of bij de bakker. Dat de vonk dan wel zal overspringen en de zaak beklonken is. Dat het geluk en de toekomst voor iedereen verzekerd is en dat wij daar verder niets aan hoeven te doen. We krijgen het in de schoot geworpen. Als ik ’s morgens ontwaak, is dat meisje verdwenen. Liefde op het eerste zicht wordt vaak gebruikt als metafoor en als dekmantel voor de lust en het verlangen. Zo ook bij dat meisje. Ze had al die lieve dingen gezegd en mij de blik op haar borst in het maanlicht gegund, enkel en alleen om mijn lichaam te begeren. Ze maakte misbruik van mijn jeugdige naïviteit. Van mijn eeuwige zoektocht naar liefde en geluk. Ze gebruikte mij om zich naar een hoogtepunt te werken, om haar lusten en verlangens te bevredigen. Van liefde was hier maar weinig sprake. In deze hedonistische maatschappij is klaarkomen het hoogste doel. Managers en andere bazen van grote bedrijven beklinken hun deals in de duurste hotels en bestellen een meisje op hun kamer. Gevoelens in de ziel doen niet meer mee. Volgens mij is liefde iets dat moet groeien, net als de bloemen tussen het hoge gras waarin ik als kind altijd speelde, die ook pas op hun mooist zijn als ze hun laatste blaadje geopend hebben. Liefde is een chemische reactie waarbij neutronen en elektronen verbindingen aangaan op een nog te achterhalen moleculair niveau. Bindingen die na verloop van tijd, en door dagdagelijkse belevingen met je geliefde steeds ingewikkelder en sterker worden. Na verloop van tijd ontstaat er een structuur die niet meer te verbreken valt. Diepe gevoelens uit de ziel en de blik in elkanders ogen, zijn de bouwstenen van deze theorie. Hetgeen wij ‘leven’ en ‘liefde’ noemen is een complex elektromagnetisme. De onvoorstelbaar ingewikkelde interacties tussen de neuronen zijn niets anders dan elektrochemische processen, waarbij de hersencellen en hun talloze verbindingen tussen axonen en dendrieten via de synapsen en de transmittervloeistoffen een alles bepalende rol spelen. Fotonen brengen de elektronen in beweging die op hun beurt de hersenen sturen en visa versa. Dit alles gebeurt in een eigen tijdruimte, een eon, die op een onstoffelijk punt raakt aan onze tijdruimte. Het is weliswaar vreselijk ingewikkeld, maar chemisch en dus bestudeerbaar. Eigenlijk begrijp ik daar allemaal ook maar weinig van, maar ik geloof dat hierin een soort van waarheid berust, want zelfs al sta ik alleen in mijn geloof, wat zou het dan voor zin hebben om te liegen. Om mezelf op het verkeerde been, om mezelf schaakmat te zetten. Nu lijkt het allemaal vreemd, maar op dat moment leek het juist te zijn en bevatte het al de waarheid van de wereld. Een hele dag had ik voor het raam gestaan en over deze essentie van geluk gedacht. Het was reeds laat en buiten was het donker geworden. Ik zag een meisje en in het bleke maanlicht meende ik een deel van haar ontblote borst te kunnen zien. Ze deed teken haar te volgen. Samen verdwenen we in één van de kamers van dat gebouw uit beton. Het is een deel van de evolutie. We moeten vooruit. ‘Waarom zoekt gij u eens geen lief op het internet’ hadden mijn vrienden mij eens gezegd. ‘Iedereen doet dat tegenwoordig. Omarm de vooruitgang. Dat is goedkoop en gemakkelijk en misschien vindt gij wel de vrouw van uw dromen.’ Een groot succes werd het niet. Eén keer had ik een meisje leren kennen via zo een chatprogramma. Ze zag er goed uit en had een lichaam dat de perfectie benaderde naar ze mij zelf vertelde. We vertelden elkaar onze grootste geheimen en voelden wederzijdse gevoelens vanuit het diepst van onze ziel. ’s Nachts lag ik wakker omdat ik steeds aan dat meisje moest denken. Ik kende niet eens haar naam. Ik droomde van een meisje zonder naam en zonder gezicht. Later bleek dan dat twee jongens deden alsof ze een meisje waren om eenzame mensen als ik voor de zot te houden. Om de draak te steken met échte gevoelens. Ik heb die computer toen het huis uitgegooid en ben in een café de warmte van een toog gaan zoeken. Ik verdiende wel een flinke borrel na al die ellende, dacht ik bij mezelf. Ik zette me naast de enige klant die het cafeetje telde en bestelde hem een zoveelste pintje. Het was een klein cafeetje met slechts drie tafels en evenveel stoelen. Het soort mensen dat hier komt zit toch steeds alleen. De enige posters aan de muren waren aankondigingen van plaatselijke festiviteiten die inmiddels ook al weer enkele jaren achter de rug lagen. Verwelkte bloemen hingen over de randen van de gebarsten vaasjes op de vensterbank. Het water liep er zo doorheen. Bloemen weten voor wie ze willen leven. Het effect van de dennenboom luchtverfrissers was slechts minimaal. De geur van pis en lauw bier was allesoverheersend en zal hier wel eeuwig blijven hangen. De oude bazin rook naar haar café. Of rook het café naar de oude bazin? Een slonzige vrouw op mannensandalen die in haar jeugdigere jaren niet liever had dan dat de klanten hun poef in natura betaalden. ‘Zij heeft nog wezen wippen met mijn grootvader, mijn vader en mezelf,’ zei de man naast mij. Hij leek er trots op te zijn dat hij de familietraditie had kunnen verder zetten. Als zij over enkele jaren dood is en er in de plaats van het café een eengezinswoning staat, zal de indringende geur die zich vastgenesteld heeft in de muren en het plafond de mensen die hier wonen doen herinneren aan een idyllisch verleden. Aan twee mensen aan de toog, en aan een meisje van het internet. De man die naast me zat wreef het schuim uit zijn grijze stoppelbaard en hing wat in elkaar gezakt aan de toog. - ‘Hoe oud ben jij, 17?’ - ‘Eenentwintig’ verbeterde ik hem - ‘Dat zou je je ook niet nageven, éénentwintig, jij? Je lijkt net de pampers ontgroeit. Het kuikendons groeit maar net op jouw egale babyvelletje. Ik begrijp niet wat een snotjong als jij hier op café komt zoeken. Toen ik jouw leeftijd had, was ik al getrouwd en werkte ik hele dagen. Op café zitten was er voor ons niet bij toen.’ - ‘Getrouwd zeg je…’ - ‘Inmiddels al weer gescheiden…’ - ‘kinderen?’ - ‘Een jongen, hij woont al enkele jaren bij mijn ex-vrouw. Zeven jaar geleden hebben ze mij het bezoekrecht ontzegd. Ik denk niet dat hij zijn vader nog zou herkennen, moest ik hem toevallig tegen het lijf lopen op straat of in de supermarkt. Laat staan dat hij me nog wil kennen. De drank heeft mij veranderd. Het weinige geld dat ik verdien gaat naar de alimentatie van mijn kind en het beetje dat ik overhoud aan het einde van de maand verdwijnt in die kassa daar.’ De man wijst naar een houten sigarenkistje op een plank achter de toog. Ik tel enkele briefjes van vijf euro en eentje van twintig. - ‘Allemaal van mij,’ zegt de man. Hij lijkt te berusten in zijn lot. 'Ik ben al jaren de enige klant hier.' Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat hij hier zit met een gevoel van misplaatste trots. Hij steekt een sigaret op. Een schadelijk gebed van nitrosaminen, formaldehyde, nicotine en benzeen. Er bestaat een grens waarachter ongezonder niet meer bestaat. Een sigaret meer of minder doet er dan niet meer toe. Hetzelfde geldt voor alcohol. De lever is een spons die niet op een druppel meer of minder kijkt en die – als ware het reclame voor het nieuwste maandverband – alles in zijn buurt absorbeert. Men is toch altijd een beetje een klootzak wanneer men een vrouw met een kind laat zitten, maar dat komt omdat je veel te weinig klootzak was om die vrouw te verlaten toen je haar nog niet met een kind had volgestopt. - ‘Wat doe je voor de kost?’ - ‘Ik werkte hier wat verderop bij het telefoonbedrijf, 25 jaren van trouwe dienst en toen werd ik bij de directeur geroepen...’ - ‘... vertel, een gouden horloge of een vergulde pen?’ - ‘Mijn ontslag. Ze zeggen dat drinken op de werkvloer verboden is. En jij? Problemen met je liefje? Zeg maar niets. Ik heb het allemaal meegemaakt. Ben er overal geweest, maar tegenwoordig heb ik daar mijn eigen oplossing voor. Met slechts een beetje geld kom je al een heel eind op weg. Heb jij je nooit eens afgevraagd of je zou betalen voor de liefde?’ - ‘Bloemen kopen voor het meisje waar ik van hou, of een kettinkje voor rond haar hals of pols? Natuurlijk, als je iemand graag ziet lijkt me dat toch niet zo vreemd.’ - ‘Neen. Dat bedoel ik niet. Betalen voor het meisje zelf.’ - ‘Waarschijnlijk nooit,’ zeg ik. Al zal ik, als ik ooit veel geld win, het misschien toch eens proberen. Bloemen zijn cliché en ook kettinkjes gaan vervelen. Ik voelde me een inbreker op verboden terrein. Sommige mensen hebben het recht om hele dagen op café te zitten en zoveel whisky en bier te drinken tot ze erbij neervallen. Deze man is één van hen. Hij heeft geen toekomstbeeld voor ogen en geluk is hem vreemd. Hun dagelijks pintje is de enige zekerheid in hun troosteloos bestaan. De film van hun leven staat al jaren op pauze. De videorecorder is gestopt met opnemen. In hun hoofd bestaat er nog enkel een ‘back’ knop, herinneringen aan een beter verleden. Ze houden zich krampachtig vast aan de twee vingers dikke schuimlaag van hun glas bier. Ze drinken om hun misère te vergeten, en voor het gezelschap en om het geluk dat ze nog in staat zijn te drinken te vieren. Zo kan ik niet zijn. Aarzelend zette ik mij recht en bewoog in de richting van de deur. - ‘Wacht. Je ziet er uit alsof je deze wel kunt gebruiken,’ hield de man mij tegen. Hij opende mijn hand en stopte er enkele pillen in. Blauwe en roze. Doelloos liep ik door de donkere nacht. Ik dacht aan de man van het café en aan het meisje van het internet dat niet bestond. Verzopen in mijn eigen gedachten zette ik me neer op een houten bank. Ik nam een paar van die pillen en slikte ze door met een slok goedkope wodka, de duivelsdrank waaraan het communisme ten onder is gegaan. Het kon alleen beter gaan. Ik snoof ook nog een lijn cocaïne en spoot iets, God weet wat, in mijn aders. Toen dronk ik de rest van die fles wodka ook maar leeg. Ik ben niet excessief: ik heb het niet zo voor verslavingen, maar mijn problemen smolten als sneeuw voor de zon. Ze waren verdwenen in de lichtheid van het bestaan. Een paar pillen en ik voelde mij een andere mens in een andere wereld. Een wereld van rozengeur en maneschijn, van liefde en geluk en roze olifantjes. Soms is het leven gemakkelijk. Of je nu een boterham met choco, dan wel met heroïne eet, in wezen maakt dat geen verschil. De hele nacht ben ik zo blijven liggen op die bank en toen ik ontwaakte leek het of de eerste zonnestralen gaten in mijn hersenen brandden, zo een barstende koppijn had ik. Maar er waren geen pillen meer over en ook de fles wodka was leeg. Ik groef tot in de diepste dieptes van de zakken in mijn broek in de hoop toch iets te vinden wat mijn lijden dat beetje draaglijker zou maken. Een flesje niet groter dan een vingerhoedje? Wat kan ik daar mee? Net toen ik op het punt stond het flesje weg te gooien, flitste het droombeeld van het kleine elfenprinsesje door mijn hoofd, dat inmiddels bijna op ontploffen stond. Zou ik? De woorden van het prinsesje indachtig zal ik voor eeuwig van mezelf houden, en is dat niet de basis om van een ander te kunnen houden? Ik zal mezelf respecteren. Mijn lichaam geen nachten op een bank laten doorbrengen, mezelf niet kapot maken met drugs, drank en pillen. Ik besloot een heel klein beetje te proeven, en genoeg over te laten voor later. Ik voelde niets, maar begon zachtjes te zingen; Ik hou van mij Hoor je nooit zingen Ik hou van mij Wordt nooit gezegd Maar ik hou van mij Ga ik toch zingen Want ik hou van mij, en ik meen het echt Ik hou van mij, ik ben te vertrouwen Ik hou van mij, van mij kan ik op aan Ik hou van mij, op mij kan ik bouwen Ik hou van mij, en ik laat mij nooit meer gaan Mijn stem klonk steeds luider en luider en binnen enkele seconden stond ik in ontbloot bovenlijf boven op de bank; Ik blijf bij mij, en niet voor even Ik blijf bij mij, voor eeuwig en altijd Ik ben zelfs bereid mijn leven voor mezelf te geven Ik blijf bij mij, tot de dood mij scheidt Ik hou van jou Zeg ik soms ook wel En ik meen het echt Maar ik hou van jou zeg ik alleen maar in de spiegel Zo komt het toch weer bij mezelf terecht Ik hou van mij, van mij, van mij, en van geen ander Ik ben verreweg de leukste die ik ken Ik hoef mezelf zo nodig ook voor mij niet te veranderen Ik blijf bij mij, mezelf, gewoon zoals ik ben Want ik hou van jou, is niet de sleutel tot de ander Maar ik hou van mij, al klinkt het bot en slecht Want wie van zichzelf houdt die geeft pas echt iets kostbaars Als ie ik hou van jou tegen een ander zegt Ach, misschien was het allemaal wel anders gelopen, maar daar en toen was ik al mijn problemen vergeten en waande ik mij in een droomwereld achter de horizon waar ik de liefde bedreef met elfjes en prinsesjes. Als ik niet dronken was van het bier en de wodka en de cocaïne in mijn bloed, dat moet het van de liefde zijn geweest. Een liefde die ik koesterde ten opzichte van een meisje dat ontstaan was in een virtuele, digitale wereld, geboren uit de zieke geest van enkele flauwe grappenmakers, maar die in mijn ogen nooit zou sterven. In mijn stoutste dromen is ze mijn geliefde en worden we samen oud. Op haar zal ik wachten. Laten we samen niet bestaan. Ik geloof niet in een goede god. Drank en pillen zijn een evenwaardig lot. Er lag een beschreven stuk pizzadoos naast mij op de bank toen ik ontwaakte. Ik moest onder invloed van de drank en de drugs en pillen een opstoot van literaire creativiteit ervaren hebben en dan ben ik onhoudbaar. In mijn dromen moet ik het beeld van de man aan de toog terug gezien hebben en moet ik, naar ik zelf denk, een empathie zijn gaan voelen zoals ik die slechts zelden ervaar. Hoogstwaarschijnlijk heb ik mij toen slaapdronken rechtgezet en heb ik het dichtstbijzijnde beschrijfbare object gezocht om niets van deze onverhoopte opstoot van literaire vreugde verloren te laten gaan in het duister van de nacht. Ik las; Na de metro, de stationsbuurt en enkele beschutte bomen in de warme Paasperiode moet dit al mijn vierde verblijfsplaats in minder dan een jaar zijn. Verhuizen word je snel gewoon. De peilers van de brug staan volgeklad met onbeduidende graffititekeningen die de jongeren uit de buurt ’s nachts maken met hun spuitbussen. Ze roepen tegen mij en houden me uit mijn slaap, maar het is hier tenminste droog. Ik slaap in het gras. Je kan niet alles hebben in het leven. Ooit had ik alles wat ik wou. Ik draai mij om naar het licht van de enige straatlantaarn en neem heel erg voorzichtig een verkreukelde foto uit de zak van mijn versleten broek. Er staat een jongen op van een jaar of drie. Mijn jongen. Hij moet nu zes zijn. Zou hij zo vaak aan mij denken als ik aan hem?, vraag ik mij af. Hij moet al kunnen lezen nu. Zou ik hem schrijven? Liefste jongen, Ik ben alweer verhuisd. Het is hier mooi. Er staan allerlei kleurrijke tekeningen op de muur van mijn huis. En ik zit hier niet meer alleen. Er komen vaak vrienden langs en die blijven dan slapen. Zoals jij vroeger bij oma en opa ging slapen als mama en ik niet thuis waren. Ik heb ook een tuintje hier. Er staat gras en ook enkele bloemen waarvan je de pluisjes kan blazen in de wind. Dat doe je toch graag? En er zijn eendjes en vissen en soms komt er een boot voorbij. Lieve jongen, ik mis je. Doe de groetjes aan je mama. Papa Ik ben op mijn best in de meest donkere periodes van de nacht en van mijn leven. Ik heb me in mijn schrijven nog nooit laten leiden door mezelf, bedacht ik me toen. Ik laat me leiden, of door de liefde, of door het gebrek daaraan, of door de dood, of door de alcohol in mijn bloed. Of de extra nootmuskaat op mijn aardappelen, of de indringende geur van markeerstiften. Of door de meisjes uit mijn dromen, of de meisjes waarvan ik alleen maar kan dromen. Door een ‘ik’ die mij bedriegt. Ik betrap mezelf op overspel met mijn andere ‘ik’, maar geen warrig haar op mijn hoofd dat er aan denkt om de scheiding aan te vragen.

Lees meer »

HOOFDSTUK 13: Een mooi meisje

De Leuvense grote markt. De avond viel, en niet eens zo onzacht. De ondergaande zon bood een harde confrontatie met de werkelijkheid. Heel alleen stond ik te kijken naar het architecturale hoogstandje dat het stadhuis is. De honderden kalkstenen beeldjes werden sfeervol verlicht door de ondergaande zon. Ooit komt de dag dat ik hier sta met mijn geliefde aan mijn zij, en dan zal ik op dezelfde manier naar haar kijken als dat ik naar dat prachtige gebouw stond te kijken; vol bewondering. Het is zo ’n nacht waarop je denkt dat al die sterren enkel en alleen stralen voor jou. Ik wijs naar een sterrenbeeld. Ons sterrenbeeld. En dat ik de croissants niet mag vergeten, en het fruitsap, voor het verrassingsontbijt van morgen. Dat is iets voor later echter, binnen enkele maanden of enkele jaren. Ik liep de Naamsestraat op naar boven en zag alweer een gebouw gebouwd in een tijd ver voor de onze. Geheel opgetrokken in Gotische stijl. De mensen waren de ronde bogen uit de Romaanse tijd beu en zijn toen de gebogen gewelven gaan vervangen door spitse. Alles moest hoog en scherp zijn. De mensen droegen zelfs spitse schoenen. Verticaliteit was het stokpaardje van deze nieuwe generatie Romeinen, de Goten, want zo heette dat volkje waarnaar deze innovatieve bouwstijl genoemd werd. Het werd een wereldwijd succes, maar ook dat liedje bleef niet duren. Later volgden nog de renaissance, ‘wedergeboorte’ in het Frans, en het postmodernisme. De mensen houden van afwisseling. We leven in een maatschappij die diversiteit predikt. Niets mag te lang hetzelfde blijven. Eerst mag de CD&V enkele jaren aan de macht komen en daarna mogen de socialisten en de liberalen het eens proberen met hun paarse regering. En ook Lierse of Wichelderzande mogen eens kampioen spelen in het voetbal. Het moet niet altijd Anderlecht of Club Brugge zijn. Het is niet meer dan normaal dat dit architecturale hoogstandje met zijn spitse, hoge ramen ooit zal moeten verdwijnen. Er moet een gebouw komen van glas en metaal en beton. Het is de wens van een volk dat, gedreven door de vooruitgang, geen tijd meer heeft om stil te staan bij de helden uit een collectief verleden. Met tranen in mijn ogen liep ik verder in de richting van mijn kot. Ik belde Roel en Senne op. Wij dienden nog eens zwaar uit te gaan om de vooruitgang te vieren en onze eeuwenoude helden te eren, en om ons geheel lazarus te drinken. Lazarus is een Bijbelse figuur uit het Nieuwe Testament die, toen hij al enkele dagen overleden was ten gevolge van zijn melaatsheid, door Jezus weer tot leven werd gewekt. Persoonlijk vind ik dit één van de mooiste parabels die er is. Ook wij zullen morgenmiddag uit onze schijndode roes gewekt worden door het monotone gerinkel van de wekker dat ons er aan zal herinneren dat wij nog een taak te vervullen hebben op deze wereld en geen hele dagen in ons luie bed mogen blijven liggen. Ik moet een essay indienen. Over enkele uren op het bureau van de prof, volledig in orde met naam en datum en een lijntje onder de titel. Zo eenvoudig is dat. Ik dien een essay in en krijg een diploma in de plaats. Een diploma vol met leugens waarop staat dat je de waarheid kent (© Stef Bos). Ingekaderd geluk. ‘Master in de Toegepaste Taalkunde’ zal er te lezen vallen in het kadertje bij mij op het toilet, en ook op het vergulde naambordje aan de brievenbus: Maarten De Smedt, schrijver. Maar dat zijn zorgen voor later. Nu moet er gefeest worden. Morgenvroeg staat mijlenver van hier. Tussen Roel en Senne in liep ik in de richting van de Seven Oaks, een kelder ingericht tot een druk bezocht danscafé in het centrum van Leuven. Als er gefeest en gedronken dient te worden zijn Roel en Senne het ideale gezelschap. Vrienden waarvan je weet wat je aan ze hebt. Een gesprek van man tot man over de mooiste meisjes of een heus drankfestijn. Niets is hen te veel. Igor was er ook. Nog zo een leuke jongen. Dansklassiekers schalden door de luidsprekers toen het feest eenmaal was losgebarsten. Badend in het zweet stond ik het beste van mezelf te geven op een geïmproviseerd podium toen ik plotseling gestoord werd door een meisje. Normaal neem ik zelf vrouwelijk gezelschap mee naar gelegenheden als deze, om zulke situaties te vermijden. Mijn snowboardmeisjes: Jasmien en Hemilie en Lise, het bewijs dat een meisje én blond, én lief, én mooi kan zijn. ‘Zijn jullie misschien een koppel?’ vroeg dat ene meisje spontaan, doelende op mij en Igor. Die mogelijkheid was natuurlijk bestaande, op zich dus geen domme vraag van dat meisje. Het gebeurt wel vaker dat een jongen verliefd wordt op een andere jongen, en misschien overkomt het mij ook wel eens, maar voorlopig ben ik op avonden als deze steeds enorm heteroseksueel en dat mocht dat meisje al spoedig aan den lijve ondervinden. Ik had nog maar net mijn gevoelens vogelvrij verklaard. De jacht was weer open. Ik ben een prooi die de confrontatie met zijn jager niet schuwt. En ik loop niet laf weg eenmaal wij oog in oog staan. Ze had een ring gescheurd uit een met bier doordrenkt bierviltje en schoof deze voorzichtig rond mijn ringvinger. ‘Om mij niet te snel te vergeten,’ fluisterde ze erbij, terwijl ze met haar tong sensueel over haar eigen lippen streek. Ik bleef er relatief rustig bij. Het was een mooi meisje met lange, bruine haren. Haar naam ben ik inmiddels vergeten – of heette ze Sofie - maar ik weet nog wel dat ze me vroeg of ze eens aan mijn tepels mocht voelen. Ik stemde toe, want in mijn ethiek is een omgekeerde reactie dan ook toegestaan, een overtuiging waarvan ik dankbaar gebruik maakte. Meestal durf ik niet met een meisje te praten als ik nuchter ben en als ik heb gedronken dan kan ik het niet meer. Als zovelen koester ik een diepe angst voor de liefde. ‘Hallo. Ik ben een meisje en ik hou van kaneel, groene appels, vogels van klein formaat, drinkwater, oranje, bruin, thee, tandenpoetsen, speculaas, vlinders, bellenblazen, watermeloen, groene ogen, douchen en noten,’ stelde ze zichzelf voor. ‘Ik ben Maarten, een jongen.’ ‘Vertel eens eerlijk wat je van mij vindt’ vroeg dat meisje mij terwijl mijn hand nog wat onwennig tegen haar borst lag. Haar stem klonk zwoel als een Vlaamse zomer: de lucht vol weemoed naar alles wat beter en misschien wel helemaal niet was. ‘Ik vind jou een zeer leuk meisje,’ zei ik, ‘en je hebt mooie bruine haren. Ik zou hier uren met jou kunnen staan praten op dit podium, eventueel een glaasje wijn erbij. Maar…’ ‘Maar wat? Je vindt mij niet aantrekkelijk hé? Dat is het. Je vindt mij niet mooi genoeg, is het niet? Persoonlijkheid zit vanbinnen. Moest je mij echt een mooi meisje vinden zat je zelf al wel in mij.’ Schaakmat. Voor het eerst in mijn nog jonge leven wist ik echt niet wat zeggen. Ze had me voor een dilemma geplaatst. Ik kon toch niet gewoon eerlijk zijn en zeggen dat ik haar niet aantrekkelijk vond? ‘Kom eens hier, grote jongen. Laten we lekker stout zijn,’ fluisterde ze zachtjes, terwijl haar feilloos gemanicuurde handen langzaam afzakten in de richting van de knoppen aan mijn broek. ‘Maar ik ben geen stoute jongen’ zei ik haar. De zenuwachtigheid in mijn stem moet duidelijk hoorbaar zijn geweest. ‘Ah, jij bent er zo eentje’ grijnsde ze. Ik kon onmogelijk opmaken of dit nu sensueel dan wel dreigend bedoeld was. ‘Er is niemand die er achter zal komen. Alsjeblief.’ Ze smeekte me bijna. ‘Mijn kot is hier vlakbij. Niets anders dan de gehele nacht instinctief de liefde bedrijven, in alle mogelijke standjes en op alle mogelijke manieren om dan finaal uitgeteld in elkanders armen in slaap te vallen en te dromen over dat wat onbereikbaar is. Dierlijk. Zonder verplichtingen achteraf. Ik hoef je naam niet eens te weten.’ Met haar tanden in fosforescent wit scheurde ze de knoppen van mijn broek. Ik voelde haar vingers afdalen in mijn boxershort. Behoedzaam. Millimeter na millimeter, zich op het onverwachte voorbereidend, tastten de topjes van haar vingers iedere oneffenheid in mijn huidoppervlak af. Chirurgische precisie, erotische scanner. Haar tong maakte dezelfde beweging, van mijn tepels over mijn navel, zo naar beneden. Ik hield mijn adem in en probeerde om niet te bewegen. Is een man überhaupt in staat om niet te bewegen wanneer er een vrouwentong uiterst langzaam, champagnetintelend afdaalt in de richting van haar doel? Mijn ademhaling kwam weer op gang. ‘Ik kan helemaal niet stout zijn,’ wees ik haar aanbod vriendelijk af, ‘ik ben nog maar net een beetje ondeugend aan het worden.’ ‘…maar ik ben verliefd op jou,’ probeerde ze nog. ‘Op jouw haren, en op jouw lichaam. Op jouw onzekere glimlach. Ik zie je graag….’ ‘Ja,’ zei ik, ‘dag’. Ik heb geen talent voor liefde. Zó mooi was dat meisje nu ook weer niet. ER ZIJN GENOEG VISJES IN DE ZEE IK BEN HET LOZE VISSERTJE

Lees meer »

HOOFDSTUK 14: Rolling Stones

Ik denk dat ik weet wat geluk is. Ik ben nog jong en heb niets anders te doen dan buiten te zitten met een glaasje goedkope wijn en een muziekje op de achtergrond: Pink Floyds Dark Side Of The Moon. De grootste klassieker uit en tevens basis van de rockmuziek. Een aanklacht tegen geldgewin, oorlog, het gebrek aan tijd en de waanzin van iedere dag. Op die manier blijft deze plaat, veertig jaar na datum, nog steeds ontzettend actueel en vernieuwend. Het broodnodige tegengif voor het grijze Engeland van de jaren zeventig. Het was bijna middernacht, maar donker werd het niet. De hemel was lichtblauw en zorgde voor een scherpe aftekening van de zwarte silhouetten van bomen en huizen. Een eenentwintigste eeuws hiërogliefen geschrift. Ik kon zien hoe enkele tientallen meters verder een leeuwerik zich klaarmaakte voor de nacht. Een nacht die maar niet wou vallen. Hij stuurde zijn gezangen de wijde wereld in. Een ochtendlied. Een ode aan alweer een nieuwe dag vol plezier en zonneschijn. De natuur draait en keert en weet zelf niet meer waarheen. Eb of vloed, winter of zomer, regen of zon, het doet er allemaal niet meer toe. Het toeval regeert. Het strootje trekken heeft de democratie van de macht verdreven en fysische wetmatigheden voor eeuwig naar het verleden verbannen. Syd Barretts solo blijft ongeremd doordreunen, zich niets aantrekkend van het gezang van de slapeloze leeuwerik. Zijn baslijn resoneert met mijn longen, doet mijn adem stokken en blijft nazinderen op de bodem van mijn maag. Hij speelt muziek uit zijn diepe ‘ik’. Zijn ziel kleeft aan de noten die hij de nachtelijke sterrenhemel injaagt, terwijl zijn dunne darm bij ieder akkoord wat vaster verstrengeld geraakt tussen de snaren van zijn Gibson. Hij heeft een originele Gibson waar er niet veel meer van bestaan. Verloren gegaan in de digitale revolutie. De snaren staan los en je moet ze wat vaker stemmen, maar een oude gitaar speelt nog steeds het mooiste levenslied. ‘Op een oude fiets moet je leren rijden,’ zei mijn vader nadat was uitgekomen dat ik op mijn veertiende werd ontmaagd door onze overbuurvrouw die zich ongetwijfeld de begindagen van Pink Floyd herinnert alsof het gisteren was. Ik wil enkel nog vergeten en niets meer weten. Caleidoscopische beelden doen bijna epileptisch aan. Beelden die wij enkel op Pink Floyd dvd’s te zien krijgen, maar waar Syd Barrett godganse dagen mee in zijn hoofd zat. De LSD deed zijn werk. Syd werd letterlijk gek wat zich vertaalde in de meest fantastische muziek: pure rock en roll en Gregoriaanse gezangen vonden een harmonieus evenwicht. Een filmisch epos waarin je je als luisteraar kan verliezen. Een drieëntwintig minuten durende muzikale trip. Het lijkt wel of de zon wordt tegengewerkt in haar neerwaartse beweging. De zee is ondoordringbaar geworden en duldt niets meer achter haar horizon. Een fris zomerbriesje speelt met de bladeren van de bomen. Het is nacht. Ik zit op een bank en ik zie de zon. De maan is doodgegaan. Als ik het woord superfantastischfenomenaal nog niet gebruikt heb, is het omdat dat eigenlijk niet bestaat en omdat ik dat wou sparen voor dit moment. Gisteren ben ik naar de Rolling Stones op de weide van Werchter gaan kijken. De stemmen kraken en niet alle woorden komen er nog even krachtig uit, maar de heupen swingen nog steeds. De gemiddelde leeftijd van het publiek ligt ver boven de mijne. Hier en daar kraakt er een valse heup, maar ik trek het mij niet aan. Muziek die generaties overschrijdt en overleeft. De gitaren gieren als nooit tevoren en ik laat het allemaal op mij afkomen. Ik word overdonderd. Een golf van do en re en fa mineur. Er is de Koningin Elisabeth-wedstrijd en er zijn de Stones, al de rest valt daar ergens tussen. Ik liet mij meeslepen op de tonen van die oude knarren en demonstreerde het talrijk opgekomen, oude publiek het fenomeen stagediven, wat op veel enthousiasme kon rekenen. De menigte juichte, prothesen werden de lucht ingegooid. Ook een enkele stoma. ‘Vroeger was toch alles beter hé’, vroeg een dementerende zestiger mij bevestigend. ‘De muziek wel, de muziek wel’, antwoordde ik instemmend, nog steeds in een roes verkerende. De Stones zijn een gevaarlijk soort van drugs. Het begint met één keer per jaar, op een vrije dag, en voor je er goed en wel besef van hebt sta je tijdens de examenperiode op de wei in Werchter. Het komt op je af, gaat over je heen en nakende examens lijken niet meer te bestaan. Enkele dagen later. Ik had net een uitstekend examen afgelegd en vond dat dat wel een beloning verdiende. Op een beschaafde manier, rustig een pintje gaan drinken op de Oude Markt, al filosoferend voorbijgangers bestuderen of een keertje masturberen. Ik verkoos de eerste mogelijkheid, al had de tweede ook gekund. Een ongeschreven wet zegt dat je geen bier mag drinken op café zo lang je het verschil kan waarnemen tussen een lichte en donkere garendraad bij daglicht. Terrasjes mogen natuurlijk wel en zo heeft ook deze wet zijn achterpoortje. Als het te licht is in het café dan zie je hoe de stofdeeltjes met duizenden naar beneden vallen, recht je glas in. Hoe vroeger het buiten donker is, hoe vroeger wij op café mogen gaan. De natuur houdt rekening met onze wensen en verlangens. Ik bestelde een Duvel bij de ober op het moment dat mijn zoekende blik halt hield bij een groep Amerikaanse studenten die blijkbaar ook voor de eerste mogelijkheid geopteerd hadden en zo een mogelijke orgie aan hen lieten voorbijgaan. De jeugd kent zijn prioriteiten en houdt zich daar principieel aan. Vooral Amerikanen. Amerika. Land van verdeeldheid en sociale ongelijkheid. Land van zwart en wit, van moord en geweld. Een land van discutabele presidenten. Oorlogsland. Terreuraanslagen. Een volk zonder cultuur en zonder geschiedenis. Land van natuurlijke schoonheid. Kilometers uitgestrekte natuurpracht; bossen, woestijnen en zeldzame dieren. Kilometers rechtdoor, kaarsrechte wegen met Bruce Springsteen op de autoradio. Warme wind in onze haren. De zon staat laag en is de schilder van dienst. Olieverf op doek of aquarel. Alle tinten rood en oranje en geel schijnen moeiteloos in elkaar over te vloeien en bedekken de aarde onder een warme gloed. Zand en lucht hebben dezelfde kleur. Land van rijkdom. Van gouden zonnebrillen. Van appartementsgebouwen die tot aan de hemel reiken, die de wolken strelen en kussen. Land van God. Land van geloof. Land van seks en drugs en rock ’n roll. Van Pearl Jam en Nirvana. Ieder vooroordeel over dat imponerende volk dat zich doorheen de loop der jaren gevestigd had in mijn cerebrale brein werd op dat ene moment bevestigd. De meisjes liepen rond in korte rokjes en glitterkleedjes. Alles schitterde. Ook al was de zon reeds lang Australië aan het belichten en aan het verblijden met zijn warme stralen, iedereen droeg een zonnebril. Zo een groot exemplaar met grote, donkere glazen. Geslepen uit hetzelfde glas als de geblindeerde ruiten van de nieuwe SEAT IBIZA, statussymbool bij uitstek in Aarschot en omstreken. Of die bril nu op hun neus dan wel rechtop in hun steile haar stond, maakte hen niet uit. Zij dansten en zongen en maakten ongelooflijk veel plezier tot ze uiteindelijk stomdronken huiswaarts keerden. Het was een lust om naar te kijken. Zij hebben alles waar ze maar van kunnen dromen in hun geïndustrialiseerde grootmacht, maar plezier moeten ze hier komen zoeken. In hun vertrouwde land gaan ze de hele nacht uit gedreven door dure pillen en drugs. Je kan er cocaïne en heroïne en XTC bestellen aan de toog, of misschien zelfs kopen in een automaat aan de kant van de weg, of aan de kassa in de supermarkt. De spuit krijg je er gratis bij eenmaal je genoeg zegeltjes gespaard hebt. Misschien ga ik daar wel wonen als ik rijk en beroemd ben. Ik verkoop alles wat ik heb en vertrek zonder omkijken. Ik laat mijn zielige leven voor wat het is en begin opnieuw. Ik koop drugs aan een automaat en schrijf boeken voor de Amerikaanse jeugd en als ik ook eens plezier wil maken tussen al die harde arbeid door, dan neem ik het vliegtuig naar hier. Afstanden bestaan niet meer. Dan zet ik mij op de Oude Markt met een donkere zonnebril in mijn haar en drink mij stomdronken. Zo eenvoudig is dat. Walhalla is het godenrijk. Voorlopig kan ik het enkel met deze vreugdevolle gedachten stellen. Eén dezer Amerikaanse meisjes kwam plots mijn kant opgelopen. Ze vroeg me of ik geen zin had om met haar wat verderop iets te gaan drinken. Wij met twee. Dat meisje was de halve wereld rondgereisd om mij hier te ontmoeten en had dan nog al haar moed bij elkaar moeten rapen om mij dit ultieme voorstel te doen dus kon ik niet anders dan hierin toe te stemmen. De Oude Markt is immers groot genoeg en het zou zonde zijn deze niet in al zijn potentieel te benutten. Wij passeerden enkele cafeetjes in onze zoektocht naar het meest ideale. In Leuven heb je voor ieder wat wils, en het was van het grootste belang dat ik deze kans, die ik hier zomaar in mijn schoot geworpen kreeg, niet aan mij zou laten voorbijgaan door de keuze van het foute café. De bierkelder, bijvoorbeeld, zou zo een ongepaste locatie zijn. De mensen zingen daar schunnige liederen over blote borsten, terwijl ze op de tafels dansen en springen en gooien liters bier in de rondte, en ondertussen kotsen ze er nog eens vrolijk op los ook, leute dat ik daar al beleefd heb, maar nu moest ik mij inhouden en vooruit denken aan het liederlijke Amerikaanse leven dat mij stond op te wachten, de rock ’n roll muziek en de drugs uit automaten aan de kant van de weg. Nooit eerder had ik er bij stilgestaan dat de keuze van een café zo ingrijpend zou kunnen zijn. Normalieter gaan wij gewoon het eerste café binnen dat wij tegenkomen op onze tocht, en daarna het tweede en het derde, tot wij van zattigheid niet meer gaan kunnen, en dan moeten wij nog de omgekeerde tocht weer huiswaarts maken. Van het tiende naar het negende, naar het achtste café, zo weer tot aan het eerste. En overal dienen wij iets te drinken, uit beleefdheid, en omdat wij zo zijn opgevoed. “Laat ons hier gaan drinken” zei het meisje waarvan ik de naam inmiddels vergeten ben, maar erg Amerikaans klonk het zeker. - “Ik neem aan dat je bedoelt dat je gezellig een glaasje wijn wil drinken, of een frisse pint om het zomerweer te bezegelen, en onze nakende liefde en gezamenlijke toekomst te beklinken?”, zei ik. “Om het mooie weer en de wederopstanding van zomerjurkjes in het straatbeeld te omarmen en bejubelen! Dan vraag je me beter of we hier ‘een glas’ zullen drinken. In jouw zin wordt ‘drinken’ beklemtoond alsof wij ons een delirium wensen te zuipen, en dat kan de bedoeling toch niet zijn?” - “Men mag toch meer dan één pint drinken om de zomer te bezegelen? Om dan meteen van een delirium gewaar te maken. Wat bedoel je trouwens met een delirium? Hebben wij het hier over het beschaafd nuttigen van één enkel glas van het bier met de geafficheerde roze olifantjes, of bedoelt gij pilsbier achterover slaan tot wij daadwerkelijk olifantjes zien dansen op touwen en op ballen in allerlei kleuren en groottes en vormen?” In al dat enthousiasme waren wij de hele markt overgelopen en geen café dat ons goed genoeg leek om hier en nu een toekomst te bezegelen waarin wij ons beiden konden vinden. Ik was ook niet goed in al dat Engels. ‘misschien moeten we dit later maar eens overdoen’, zei ik haar. Ze twijfelde. En of ik haar vliegtuigticket dan zou betalen? Liefde is een hoerenkind. 

Lees meer »