HOOFDSTUK 1: Melancholie

De aula zat al afgeladen vol op het moment dat ik binnenkwam. Drie minuten te laat, maar ik kon mij dat veroorloven. Het was de eerste les van een nieuw jaar. Van wat een nieuwe start zou moeten worden. Zoals het een echte bisser beaamt, zette ik me helemaal achteraan. Hoog boven de rest uit om mijn positie in de hiërarchische samenleving die een lesgroep tegenwoordig is, kenbaar te maken. Een hiërarchie die enkel in heel uitzonderlijke gevallen gewijzigd kan worden en enkel op een manier dat de samenleving er geen schade van ondervindt. Een kritische blik werpend op mijn nieuwe biotoop, mijn territorium. Rijen eerstejaars die buigen voor mijn wil. Ook ik ben helemaal onderaan moeten beginnen, weerloos slachtoffer voor toenmalige bissers. Ik had het allemaal al een keer meegemaakt. Eén blok ervaring, gehard door sporttesten en examens en bovenal; ik had de examenvragen van het jaar voordien. Ik deel de lakens uit die anderen dienbaar spreiden op mijn bed.


Ik schoof het klaptafeltje uit, mijn ivoren troon, en begon ijverig te noteren. Op de rij voor mij zat een meisje dat dat duidelijk niet nodig achtte. Een doorn in het oog. Dit strookte tegen mijn ethiek van het streven naar een betere wereld, een nieuwe orde van algemene welvaart en wereldvrede tussen alle volkeren op alle plaatsen in alle tijden. ‘Moet gij niet opletten in plaats van uw schrijfblok vol te kladden met figuren die niets bijdragen tot uw algemene ontwikkeling?’ Zo zei ik tegen dat meisje. Ze tekende mooi. Ze draaide zich om, langs voor was ze nog mooier, ‘Het is niet omdat ge zijt blijven zitten, dat ge zelf geen eerstejaars meer zijt.’ De toon was gezet. De hiërarchie doorbroken. ‘Kijk die ‘O’, ik heb daar een deurtje van gemaakt,’ toonde ik haar op de tekening die ik zopas gemaakt had. ‘Dat is een metafoor. De deur naar de toekomst, een heel mooie toekomst waarin het geluk je toelacht en waarin het vierde rijk geen droombeeld meer is. Als je nu maar goed genoeg oplet en doet wat de leraar zegt. En steeds goed je lessen leert.’ Caro was haar naam. Eigenlijk Carolien, maar ik mocht Caro zeggen. Ze had bruin haar, soms in een staartje, soms ook niet. Een mooi meisje. Lief ook. Licht onzeker, maar dat was nergens voor nodig. Zij had alles in zich om menig jongenshart sneller te laten kloppen. Mijn nieuwe klasmaatje. 

Weken, maanden gingen voorbij en we beleefden de leukste avonturen. Dolle pret! Zo gebeurde het eens dat wij op een dinsdagnamiddag samen in de les zaten. Biologie. De prof die vooraan de aula stond vervulde zijn plicht en trachtte zijn wijsheid op ons over te brengen, opdat wij die mooie woorden zouden opslaan in ons geheugen en later zouden doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen. Opdat dit een paradijs op aarde zou worden. ‘De mondholte kan geopend of gesloten worden door het openen en sluiten van de mond,’ zo sprak die wijze man. Jaren had hij gestudeerd. Zich opgesloten in de kleinste kamertjes en de donkerste ruimtes om zich ten volle te kunnen toeleggen op de biologie en wiskundige axioma’s. Iedere prof aan die verduivelde universiteit was goed in wiskunde. Of toch beter dan ik. Uren aan een stuk, dag na dag, had deze man zijn hersens gepijnigd door het lezen van veelal dikke biologische boeken en het bekijken van documentaires op de televisie. National Geografic, zo heet dat kanaal. Heel anders dan vroeger toen ze enkel BRT en Holland 2 hadden, waren er nu zenders waar op te zien was hoe voornamelijk ééncellige organismen zich voortplantten en ook wel eens een film waarin naakte meisjes elkanders geslacht streelden. Die prof bekeek al deze films en bezat al de wijsheid van de wereld. Doch, deze man verloochende zijn afkomst niet. Hij zag het simplistische van de dingen en de wereld. Driehonderd zeventigduizend jaar geleden waagde een vis zich op het strand, knipperde tegen de zon en zoog zijn nieuwe longen vol. Zo eenvoudig kan het zijn. Dat deze brave man er het fijne ook niet helemaal van wist, kon mij niet deren. Vol ontsteltenis luisterde ik naar zijn pleidooi. 

Bij iedere zin groeide mijn bewondering voor de kennis van de man die vooraan de aula vol overgave zijn verhaal deed. Dat het verhaal van deze brave man niet helemaal strookt met wat Darwin ons al jaren op de mouw tracht te spelden maakt het alleen nog maar mooier. Dramatischer! Verraad op genbiologisch topniveau. Een vlijmscherp mes geplant in de rug van de grondlegger van de gehele wetenschap die handelt over plantjes en beestjes, gewervelden en ongewervelden, fungii en wormussen van alle soorten en geslacht. In de leefwereld van deze man leiden wij een roekeloos bestaan, en in mijn dagdromen zijn wij de beste maatjes. 
Die prof wist dat de moeilijkste zaken slechts een som waren van enkelvoudige simpliciteiten. Zoals een middeleeuwse kathedraal niet meer is dan een hoop eenvoudige stenen, door slaven uit de rotsen gehouwen en vele kilometers verder het land in gedragen om aldaar steen voor steen, als een feniks uit zijn as, hun wedergeboorte te vinden in de vorm van een kathedraal. Zoals honderdduizend miljard niets meer is dan de som van een eindig aantal keer één. Honderdduizend miljard keer één om precies te zijn. Zo is de wereld een aaneenschakeling van het openen en sluiten van de mond. Die man had dat doorzien. Hij was niet te misleiden door de ogenschijn van de vooruitgang. Hij wist waarover hij sprak. Hij had gestudeerd. Een traan rolde over mijn bolle wangen. Zoveel moois had ik nog maar zelden gezien. Er zat een meisje naast mij en de prof hield het eenvoudig. Ik was oprecht gelukkig. In de ogen van God zijn wij allemaal gelijk. 

Denkelijk dacht niet iedereen daar zo over en stond ik alleen met mijn mening. Het moest het tweede semester geweest zijn. De bomen kregen weer bladeren en bloemen bloeiden in de fraaiste kleuren. De wereld herleefde. Vogels verblijdden de mensen met hun mooiste gezangen en fladderden hun dans van de liefde. De warmte van de eerste zonnestralen nestelde zich in het diepst van mijn hart. Het was lente en dan kan het nooit kwaad eens naar de les te gaan, dacht ik. Ik plaatste mijn fiets tegen de muur van de aula en stapte vastberaden naar binnen. De houten trap kraakte onder mijn militaire tred. Ik zou die eerstejaars eens laten zien hoe een echte ‘sportkotter’ een les fysica aanpakt. Drie minuten te laat. Bovenaan de aula bleef ik even staan. Een heuveltop bij een ondergaande avondzon. De lentezon. Een goede kijk op mijn troepen. Spartaanse discipline, georganiseerd in vier rijen. Op de houten banken met vier naast elkaar, elke bank wat hoger dan zijn voorganger. Klaar voor een nieuwe veldslag. Klaar om die fysicacursus te verslaan. Ik stond daar, bovenaan. Als trotse leider maakte ik aanstalten om af te dalen tussen mijn krijgers en hen toe te spreken. Dit was echter buiten de assistent prof gerekend die als een razende de trap opliep, kletterend metaal, mijn richting uit. Hij was rood aangelopen. ‘Stelletje marginale, delinquente losers’, riep hij geheel buiten adem. Ik was het niet gewoon om op die manier aangesproken te worden. ‘Dit is geen café waar je rustig wat aan de toog kan hangen’, vervolgde hij. ‘Trap het af!’ Ik barstte in tranen uit en verliet de aula. In de steek gelaten door mijn gevolg.

Net iets meer dan een jaar later. Een woensdagmiddag. Ik wandelde door het park in de richting van het Ladeuzeplein. Door de oortjes van mijn mp3-speler weerklonk de nieuwe cd van Admiral Freebee. Zijn derde cd inmiddels gevuld met allerlei mooie liedjes. Pure klasse. Moest Tom Van Laere roken en geregeld een fles whisky soldaat maken, ik zou hem in het rijtje Jeff Buckley en Johnny Cash en Bob Dylan plaatsen. En J. Cale en Tom Waits. Eerlijk en oprecht. Geen gepruts met knopjes. Kunst. Een gitaar en een stem, meer hebben die gasten niet nodig. Ik hou van deze muziek. Zeker op een dag als vandaag. De herfst was nu echt begonnen. Het was koud geworden en hier en daar viel er een blad van de bomen. Regenen deed het niet. Ik slenterde wat voort. Doelloos baande ik mij een weg door de verdorde bladeren die een tapijt vormden op de bodem van het stadspark. Een jaar lang hadden ze mij van verse zuurstof voorzien. Ze hadden voor schaduw gezorgd op hete zomerdagen en deden dienst als beschutting tijdens tropische stormen en orkanen en nu in de nadagen van hun bestaan kleurden ze de wereld in de mooiste tinten rood en bruin en geel. Hun laatste wapenfeit voor de naderende winter. Opofferingen in dienst van de mensheid. De lucht was blauw. Hemelsblauw, maar er was geen zon te zien. De ijzige wind die al dagen over het land woei, maakte dat ik nog wat dieper wegzonk in mijn trui. Mijn muts strak over mijn oren getrokken. Ik hou van mutsen in allerlei vormen en kleuren, maar het liefst met streepjes. ‘Apolloon’, dat stond er op mijn blauwe trui geschreven. In sierlijke witte letters. De naam van een studentenvereniging waar ik niets meer mee te maken had. Het is voorbij. Het is verleden tijd, zoals piramides, en dode mensen ook verleden tijd zijn. Of Johan Museeuw die dopingloos rondrijdt. 

Twee jaar heb ik er gesleten. Ik mis het daar. Ik mis de sfeer, de klasgenootjes, de feestjes, de lessen, de proffen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Ik moet mijn leven verder leiden zonder gezeur over wat aan mij voorbij gegaan is. Ik moet boeken schrijven en gelukkig zijn. Berusten in wat achter mij ligt. Dat sporten kan ik doen in een volgend leven, bedacht ik mij. 

…please say, that if you hadn’t have gone now, I wouldn’t have lost you another way… 
Come back – Pearl Jam 

Ik zit thuis wanneer dit lied uit mijn oude radio weerklinkt. Mijn lievelingsliedje. Van mijn lievelingsgroep; Pearl Jam. Vanavond in het sportpaleis en ik zit thuis. Alleen. Hemelhoog juichend vernam ik het nieuws dat Eddy Vedder en de zijnen, na eerdere afzeggingen op Torhout en Werchter, eindelijk naar België zouden afzakken, maar maakte tijdig de bedenking dat dertig augustus te midden van mijn tweede zittijd zou vallen. 
En tweede zit had ik zeker! Pearl Jam stond samen met Nirvana aan de wieg van een nieuwe soort muziek die een hele generatie de ogen zou doen openen. Eddy Vedder heeft het overleefd. Hij schoot zich geen kogel door het hoofd tegen eeuwig durende buikpijn zoals Kurt Cobain dat deed en zal dus ook niet eeuwig verder leven in gedachten. Wel in platenkasten. Cobains dood was heroïscher dan de muziek die hij maakte. Hij is vermoord door de duivel van het succes. Een non-existentieel wezen dat de paden van artiesten en andere vedetten bewandelt, onophoudelijk op zoek naar een volgend slachtoffer om zijn eeuwige honger te stillen. Eddy Vedder daarentegen zal blijven zingen tot hij doodvalt. Hij zal knarsen en zuchten, maar dat geeft niet. Tom Waits heeft zijn leven lang geknarst en gebast alsof hij zijn verkankerde longen zijn lichaam wou uitdrijven, al ware het de duivel zelf, maar de mensen vonden dat mooie muziek. Ik geef de mensen geen ongelijk, want ik ben één van hen. Ik vind er mijn gelijke die niet bestaat. Ik ben een kuddedier met een uitgesproken profileringsdrang. Zolang ik maar mooier, groter, armer, bezopener ben dan de massa. Het overtreffende stemt mij diep gelukkig. 

Soms echter hou ik er van om slechts een deel van het geheel te zijn. Niets meer dan een onbeduidende regendruppel in het zoute water van de oceaan. Of een korrel wit zand op een paradijselijk strand. Een fraai schelpje, wachtend op een reikende kinderhand. Een heel andere ingesteldheid dan bijvoorbeeld een steen te willen zijn uit de buitenmuur van een kathedraal. Het liefst één uit de onderste rij. Schijnbaar één van de zovele, maar feitelijk een onmisbare schakel in het geheel. De drager en houvast voor duizenden anderen. Als hij er niet meer is, stort het hele gebouw binnen de kortste keren als een kaartenhuisje in elkaar. Bij mij ligt het anders. Als ik er niet meer ben, zal mijn afwezigheid voor eeuwig onopgemerkt blijven. 

Niemand mist een korrel op het strand. 

Een half jaar later zit ik thuis en heb ik drie maanden vakantie. Welverdiend na een jaar van nietsdoen. Twee jaren van nietsdoen om precies te zijn. 
Het grote sportkot dat eens zo ver en onbereikbaar leek en waar enkel stoere jongens – wat ik toen nog niet was - zaten , is inmiddels alweer geschiedenis. 
Ik ben er geweest. Ik heb het gezien. Heb er verloren. Geen schijn van kans tegen de, met formules en Latijnse benamingen, tot op de tand bewapende cursussen. Mijn gebrek aan karakter als waardeloos schild. De deuren van de sporthal en danszaal – die zaal met de leuke spiegels – voorgoed achter mij dichtgetrokken. 
Het is in die zaal dat de basis gelegd is voor mijn schrijverscarrière. Niet dat flitsen van poëtische genialiteit mijn gedachten streelden bij het aanzien van mijn eigen spiegelbeeld, maar dat mijn tijd aan het sportkot geen lang leven beschoren zou zijn, werd daar en toen duidelijk. U kan van die dagen hebben dat u een drang voelt waaraan u niet kan weerstaan. Die dag hadden wij zo een moment. Staveros, klasgenoot en vriend, in de eerste plaats vriend, en ik. Wij moesten dansen. Ons bloed stroomde waar het niet gaan kon, en dwong ons op expressieve wijze uiting te geven aan gevoelens waar wij eerder het bestaan niet van afwisten. Onze vreugde was van korte duur echter toen bleek dat wij diezelfde bewegingen, maar dan anders, nu ook op muziek, en in de juiste volgorde, en voor punten vooraan in de zaal moesten brengen. 

“Wij zullen uw kostbare tijd niet verdoen, meneer,” zei Staveros. “Wij hebben deze pasjes niet ingestudeerd en verdienen daar dan ook nul punten voor.” Moedige woorden. 
“Jullie willen dus een F?” 
Ik achtte nu ook mijn moment gekomen en sprak licht onzeker de gevleugelde woorden, “is dat meer dan nul?” 
De glimlach waarmee de prof ons bedankte, bevestigde mijn ongelijk. Met een F op zak verlieten we deze mooie zaal en dansten in de richting van de lonkende terrasjes buiten. Wij waren jong en vreugdevol en zouden zelf wel bepalen op welk ritme wij door het leven wilden dansen. 

Pijn in het hart, maar ook medelijden. Medelijden met de jongen die ikzelf was. De jongen zonder karakter en met het vreemde haar die het niet kon opbrengen om naar de les te gaan. Die liever in bed lag en naar muziek luisterde dan zich naar zijn toekomst te sporten. Maar… Misschien kon ik het wel? Misschien was het wel aan mij besteed? Enkel… Ik heb het nooit geprobeerd. 
Steevast verdween ik tijdens de pauze van de biologieles. Misschien was het tweede uur altijd leuker en misschien viel die cursus anatomie toch wel mee. Of ik had de namen kunnen leren kennen van mijn klasgenootjes. 
Enkel de bissers ken ik bij naam. Heb ik misschien foute vrienden die mij meesleuren? Of trek ik zelf mensen mee in mijn vrije val? En … Hoe lang kan ik nog blijven vallen voor ik te pletter sla tegen mijn eigen muur van onverschilligheid? 

Het sportkot. Mijn droomrichting! Achtergelaten. Een ongeluk op weg naar een betere wereld.
Vandaag, twee jaar later, zit ik op een trein richting Brussel, het walhalla van verscheidenheid in cultuur en talen. De hele wereld in het klein. Hopend het geluk te vinden in mijn eigen taal, schrijf ik mij in aan alweer een nieuwe school. 

Even leek het weer of die goede oude tijd teruggekomen was. Dat ik tijdsgrenzen had overschreden door mijn eeuwige verlangen naar liefde en geluk.‘Hé, kijk eens waar ge loopt!’. Ik ontwaakte uit mijn dagdroom en keek op. Ik was het park uitgelopen en bevond mij midden op straat. Een man in blauwe overal riep vanuit het raampje van zijn camionette, bestelwagen in het mooi Nederlands. Op zo een zaken moet ik letten, wil ik ooit een bekend schrijver worden. Het was een wagentje van de universiteit zoals je er velen ziet rijden in Leuven. Blauw met aan weerszijden, geschilderd, een afbeelding van een jonge, blonde vrouw die dartelt over een eindeloze grasvlakte en die levensvreugde en gelukzaligheid uitstraalt. Zij moest het beeld oproepen bij de mensen van jeugdig enthousiasme. Alsof de universiteit een verzamelplaats was waar jonge mensen deelden in liefde en geluk. Boven de afbeelding van die vrouw was een spreuk geschilderd. ‘Ontdek jezelf, begin bij de wereld’. Dat stond er. Ik vond dat nogal vreemd en maakte mezelf wijs dat hier wel eens de oplossing voor een betere wereld voor het rapen lag. Algemene wereldvrede tussen alle volkeren op alle plaatsen in alle tijden was niet langer een utopie. God gaf ons een raadsel en wij moesten dat zien op te lossen. Zo eenvoudig was dat. Vergeet de lessen van de proffen op school. Dat zou van geen belang meer zijn eens ik die boodschap ontcijferd had. Vastberaden keerde ik terug naar mijn kot. De bladeren op de grond leken geen weerstand meer te bieden. Ik legde me neer op bed, zette de radio aan en droomde weg over het blonde meisje dat de flanken van die bestelwagen sierde. 

Een engel, door God neergelaten op deze wereld om hele dagen halfnaakt over eindeloze frisgroene grasvlakten te dartelen. ‘Hé, jij daar,’ riep ze speels. ‘Pak me dan, als je kan.’ Ik aarzelde geen seconde en zette de achtervolging in op het jonge ding. Ze nam me bij de hand en leidde me over de rand van de horizon heen, een plaats die nog geen mens ooit gezien heeft. Haar huid was zacht als zijde en haar vingers paste precies in de mijnen. De zonnestralen weerkaatsten op haar goudblonde haren en vielen uiteen in een regenboog van kleuren. Op de plaats waar de zonnestralen neergekomen waren, kwamen vanuit het niets kleine, lieve elfjes te voorschijn die me teken deden hen te volgen naar hun schuilplaats. Op hun frêle ruggetje hadden ze elk een paar flinterdunne glazen vleugeltjes, met de fijnste gouddraad doorweven. Een kort, niets verhullend, blauwfluwelen broekje was het enige wat ze droegen. 

De suggestiviteit doet hen geen ondeugd. 

Hun prille elfenborstjes dansten in slow-motion bij iedere pas die ze zetten, en dat waren er veel. Je kon ze zien groeien zoals je ook het gras ziet groeien als je maar lang genoeg kijkt. Moest ik willen, ik zou grafieken kunnen maken die menig fysicus groen zou doen uitslaan. Geen gedoe met kleur en figuren, maar gitzwarte inkt en één enkele lijn die het groeiproces van dit prille begin van meisjesborsten op papier zet. Het Transcendentale, Het Hogere, De Magie, wordt slechts herleid tot zuivere wetenschap. Het onverklaarbare krijgt een verklaring. Eén met melkklieren en vet, iets wat ik niet horen wil. Ik liet mijn verbeelding een eigen wetenschap creëren, en wel diegene waarin ik over enkele ogenblikken heer en meester zou kunnen zijn over deze meisjesheuveltjes. Ik zal deze kunnen aanraken en vastnemen en ook proeven van de liefde. Maar nu kon ik enkel nog maar kijken. Dat was ook al mooi. 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.