Moest je mij met een dier vergelijken, welk dier zou ik dan zijn? Normaal sla ik ze over, die vragen, te weinig plaats,… en als je al een diertje bent dan is het wel mijn knuffelbeer. Zo een pluchen exemplaar, op ’t randje van mijn bed. Zo eentje die er altijd is. Eentje die je begrijpt en die naar je luistert, wanneer je zachtjes geheimpjes fluistert. Maar kom, speciaal voor jou, probeer ik het eens… Het éne moment ben jij de Bambi op pagina 7 van mijn sprookjesboek. Poserend voor de camera, nog snel je bruine, glanzende haren in ’t gewenste model. Jouw zijdezachte vacht. Hoe je daar staat, zo naturel, alsof je je leven niets anders gedaan hebt. En dan die ogen! Altijd opnieuw een béétje verliefd worden.Twee grote, bruine kijkers die schitteren en niets liever willen dan de wereld rondom ontdekken, maar af en toe meer prijsgeven dan dat je zelf zou willen. Nachtelijke sterretjes weerkaatsen in een dun laagje verdriet, ‘t gemis van wat er niet meer is. De jonge, onzekere Bambi die enkele pagina’s geleden nog vertwijfeld zijn eerste pasjes op het ijs moest zetten, is groter geworden. Heel langzaam maakt de onzekerheid plaats voor nieuwe dingen. Welk dier je nu bent? Ik weet het niet. Nog jong in ieder geval. Een zebra-, of ezelsveulentje, ’t koppige zit erin. Een klein paardje! Huppelend door ’t leven. Al dartelend door de wei zet je je eerste stapjes in de journalistieke wereld. Alles is nieuw. Alles is wennen. Je kan de wereld aan, denk je, maar bij ieder nieuw geluid sta je snel weer achter mama. Je kan nog niet zonder, maar je probeert. Iedere dag, één stapje verder. Tot je ‘r komt.Waar komt? Ben ik een ander dier nu? Eentje met vleugels. Je slaat ze uit. Nog niet met van die krachtige slagen, resoluut vooruit, maar in golfjes. Vlindervleugeltjes! Je bent een vlindertje nu. Je fladdert, ’t is nog wat onzeker soms, maar ’t gaat vooruit. Voorzichtig. Niet te ver weg. Van bloempje naar bloempje, een beetje proeven van ’t leven. Maar weet, je bent kwetsbaar nu. Zo’n vleugeltje scheurt zo snel. Je gaat vallen, veel vallen. Maar vlindertjes wegen niet veel, ze vallen zacht. Ze vallen op, door stijl en pracht! Je bent mooi. Je lijkt wel van goud, wanneer je fladdert in de ondergaande zomerzon. Maar iedereen vindt jou mooi, allemaal willen ze je wel hebben. In een bokaaltje, naast hun bed. Of om te laten zien aan hun vrienden. ’t Zijn geen gezonde tijden voor een vlindertje als jij. Moet ik alweer veranderen? De vleugeltjes mag je houden. Maar ‘t zijn er stevige nu, met van die maagdelijk, witte, donzen veertjes. Een vogeltje ben je nu! Je zingt ’t mooiste lied. Engelengezang. Eerlijke liedjes, over eerlijke gevoelens. Als een klein, hulpeloos vogeltje heb ik je leren kennen. Net uit het nest gevallen, en met de hand opgevoed tot het prachtige schepseltje dat je inmiddels bent. Stapje per stapje. Je verenpakje staat je mooi. Voorlopig blijf je nog even hier, maar je instinct zal je de wereld doen rondtrekken. Je wil alles gezien, gevoeld, geproefd hebben. ’t Liefst hou ik je bij mij in een kooitje, maar ik mag niet egoïstisch zijn. Nog even en je bent in de fleur van je leven, je vleugels worden sterker met iedere ervaring, hoe klein ook, en zijn bijna klaar om je te dragen. Ooit komt de dag dat je ze uit zal slaan Dan laat ik je vrij, maar blijf je voorlopig nog even dicht bij mij?